Rechtstoestand In Zeeuws-vlaanderen

Uit Wiki ZB
Ga naar: navigatie, zoeken
Rechtstoestand In Zeeuws-vlaanderen

Het verschil tussen de rechtstoestand van Zeeuws-Vlaanderen en overig Zeeland berust op twee historische feiten. In de eerste plaats is dit deel van het graafschap Vlaanderen afgescheiden van het overige deel van het graafschap, niet verenigd met een andere provincie doch geplaatst onder het gezag van de Staten-Generaal der Verenigde Nederlanden onder de naam van Staats-Vlaanderen (1585). In de tweede plaats is Zeeuws-Vlaanderen in 1795 aan Frankrijk afgestaan bij het Haags Verdrag, zodat deze streek nimmer heeft behoord tot de Bataafse Republiek of het Koninkrijk Holland. Met de inlijving van het Koninkrijk Holland bij Frankrijk kwam het gezag weer onder één souverein en dat bleef zo onder het Koninkrijk der Nederlanden. Zeeuws-Vlaanderen werd toen verenigd met Zeeland. Het materiële recht was in het westen van Zeeuws-Vlaanderen de costume van Brugge en in het oosten die van Gent, hoewel de verschillende steden hun eigen statuten hadden. De costume van Brugge bleef van kracht tot de invoering van de Franse codificatie maar het recht van oostelijk Zeeuws-Vlaanderen werd vervangen door het recht van Holland en Zeeland ten aanzien van huwelijkse voorwaarden, testamenten en de overdracht van onroerende goederen en wel in 1649. Men kon het gezag van de Raad van Vlaanderen te Gent, gelegen in vijandelijk gebied, niet meer erkennen en verving dit college door een Raad van Vlaanderen te Middelburg in 1599, die tot 1795 heeft bestaan. Een deel van de stof, nu geregeld in het Burgerlijk Wetboek, werd geregeld in het canonieke recht, vooral het huwelijksrecht. De Staten Generaal hebben dit geregeld door het Echt reglement van 1656. Ter keuze van partijen kon een huwelijk worden gesloten voor een kerkeraad van een Gereformeerde Gemeente of voor de plaatselijke overheid. Door de Franse wetboeken heeft deze zaak een definitieve regeling gekregen. De regering van de Staten-Generaal bevond zich tegenover een reeds uit de middeleeuwen daterende toestand en wel een rechtsorde van tweeërlei aard, geestelijk en wereldlijk. Er waren geestelijke en wereldlijke personen, rechters, autoriteiten en goederen; een toestand die men onverenigbaar achtte met de gereformeerde godsdienst, omdat de tegenstelling geestelijk-wereldlijk niet in de Bijbel voorkwam, puur mensenvinding van de Roomse Kerk was en diende te worden af geschaft. Deze politieke reformatie geschiedde behalve door burgerlijke wetgeving, zoals het huwelijksrecht, door politieplakkaten. Men verbood de uitoefening van de roomse eredienst of zoals men zei 'de pauselijke ceremoniën' op straffe van boete of zelfs verbanning, maar het afkondigen van plakkaten en het uitvoeren daarvan was niet hetzelfde zodat tegen een zekere betaling de uitoefening min of meer geoorloofd bleef. Een ander punt was, dat de kerken bij uitsluiting werden bestemd voor de gereformeerde eredienst en dat de geestelijke goederen, waarvan de administratie gecentraliseerd was in zg. geestelijke kantoren, dienden voor de traktementen der gereformeerde predikanten. De eigendom der goederen werd niet veranderd, dus geen nationalisatie. De plakkaten eisten wel van de ambtenaren een eed tot handhaving van de ware christelijke gereformeerde religie. Onder deze omstandigheden werd Zeeuws Vlaanderen in 1795 ingelijfd bij Frankrijk en het werd een deel van het departement van de Schelde, het tegenwoordige Oost Vlaanderen. Hoewel de Franse kerkelijke wetten, de `constitution civile du clergé' uitvoerbaar werden verklaard in de vroegere Oostenrijkse Nederlanden, blijken die niet van toepassing op de kerkelijke goederen, voor de gereformeerde eredienst bestemd. Men heeft waarschijnlijk het verschil met de Franse goederen der protestantse kerken niet gezien, doch dit blijft een veronderstelling. In dezelfde tijd voltrokken zich grote veranderingen in de Bataafse Republiek met betrekking tot de kerkelijke goederen. In 1798 werden de kerktorens toebedeeld aan de burgerlijke gemeenten en de kerken aan de kerkelijke gemeenten, terwijl na een aantal jaren de andere goederen genationaliseerd werden. Dit was dus een verandering, die zich niet voltrok in Zeeuws-Vlaanderen. Na de vereniging van Zeeuws-Vlaanderen met het Koninkrijk der Nederlanden heeft men verzuimd de verschillen in wetgeving na te gaan. Niet slechts de regering, maar ook auteurs als Rondonneau, Fortuijn en Breukelman laten dit na. Het gevolg hiervan is, dat in deze streek een andere wetgeving bestaat met betrekking tot de kerkelijke goederen, enigszins met betrekking tot de waterschapswetgeving en ook in een enkel opzicht ten aanzien van de landelijke eigendommen. Om te eindigen een voorbeeld uit de laatste tijd: In het westen van Zeeuws-Vlaanderen bestaat een plaats, St.-Anna ter Muiden, behorende tot de gemeente Sluis. Men ziet daar een grote toren met een kleine kerk. Het gemeentebestuur van Sluis meende, dat de gemeente eigenares was van de toren en had tamelijk kostbare restauratiewerkzaamheden doen uitvoeren. Op een gegeven moment merkte men de dwaling, zodat men de werkzaamheden staakte. De toeristen konden zien dat de klok stilstond doch zonder vermoeden van de juridische moeilijkheden. De kerkvoogden boden de toren aan de gemeente Sluis aan voor de som van één gulden, maar de provincie weigerde dit goed te keuren. Uiteindelijk werd de zaak zo geregeld, dat de gemeente Sluis het onderhoud van de klok betaalde omdat het in die omgeving de enige openbare klok was en het onderhoud dus in het openbaar belang was.


AUTEUR

?


LITERATUUR

E.M. Meijers, Het Ligurisch Erfrecht in de Nederlanden II en III.