Raad Van Vlaanderen

Uit encyclopedie van zeeland
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Raad Van Vlaanderen

Hof van appèl, door de Staten-Generaal bij akte van 6 november 1599 ingesteld, voor die delen van Vlaanderen welke sedert het begin van de opstand tegen Spanje waren onttrokken aan de jurisdictie van de Raad van Vlaanderen te Gent. De standplaats van de Raad werd Middelburg. De instructie van de Raad van Vlaanderen te Gent d.d. 9 mei 1522 werd in 1616 bindend verklaard voor de Raad te Middelburg. Op 15 oktober van het jaar 1661 vaardigden de Staten-Generaal een nieuwe instructie uit. Verder hield men zich aan de instructies van keizer Karel V voor de Raad van Vlaanderen te Gent van de jaren 1522, 1531 en 1533, voor zover deze niet door de instructie en ordonnanties van de Staten-Generaal achterhaald waren. De instructie van het jaar 1661 bleef tot het einde der Republiek van kracht. In het begin bestond de Raad uit zes, sinds 1612 uit zeven en sedert 1617 uit acht leden. In 1629 is daar nog een surnumerair lid aan toegevoegd, maar toen deze plaats in 1631 vacant werd, werd er geen nieuw lid meer op benoemd. In 1661 werd het aantal raadsleden door de Staten-Generaal tot negen uit gebreid. De president van de Raad is onder deze negen begrepen en draagt de titel van eerste presiderende raad. De waardigheid van president werd door het raadslid met de meeste dienstjaren bekleed of anders door iemand, die de Staten-Generaal daartoe wensten aan te stellen. Niemand mocht in de Raad van Vlaanderen zitting nemen, tenzij hij doctor of licenciaat in de rechten was. Volgens besluit van de Staten-Generaal van 6 juni 1715 moesten alle raadsleden binnen Middelburg wonen. Tot het personeel verbonden aan de Raad behoorden: de advocaat fiscaal, de rentmeester van de exploiten, de griffier en de deurwaarders. Aan de Raad van Vlaanderen waren vijf deurwaarders verbonden, waarvan er twee hun standplaats te Middelburg hadden, waar zij tegelijkertijd dienst deden op de raadkamer. Eén had zijn standplaats te Sluis, één te Sas van Gent en één te Hulst. De deurwaarders moesten bij het doen van exploiten hun zilveren wapenstok in de hand houden en bij hun dagingen diende tenminste één getuige aanwezig te zijn. De salarissen van raadsleden en personeel verkreeg men uit een jaarlijkse omslag door de Raad van State van vier groten Vlaams over ieder gemet land in Staats-Vlaanderen. De Raad kwam viermaal per week op de abdij te Middelburg bijeen. De Raad fungeerde als hof van beroep in civiele zaken, door de lagere gerechten in Staats-Vlaanderen toegewezen. Bovendien had de Raad het toe zicht over de baljuwen en berechtte in eerste aanleg zaken, betreffende de souvereiniteit, muntvervalsing en geschillen tussen steden in Staats-Vlaanderen. Van de vonnissen van de Raad, boven de 30 Vlaams, kon men appelleren aan de Staten-Generaal. De advocaten en procureurs moesten voor zij toegelaten werden eerst een eed afleggen. Zij dienden zich te houden aan de ordonnantie van de Staten-Generaal. Het aantal procureurs voor de Raad was niet gefixeerd. Bij resolutie van 16 oktober 1795 is de Raad door de Staten-Generaal opgeheven.


AUTEUR

R. Huybrecht

LITERATUUR

De Monté Verloren en Spruit, Hoofdlijnen. Fockema Andreae, De Nederlandse Staat. Van der Linden, Verhandeling over de judicieele practijcq. Tegenwoordige Staat X. Fruin, De provincie Zeeland.