Pieter Cornelis Boutens/EvZ1982-1984

Uit encyclopedie van zeeland
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

(Middelburg 20 februari 1870 - 's-Gravenhage 14 maart 1943). Literator. Zeer calvinistisch opgevoed, maar de Doleantie in 1886 maakte hem afkerig van elke godsdienst. Zijn vader wilde dat hij theologie ging studeren, hij koos echter klassieke letteren en promoveerde op een proefschrift ‘Excertitationes criticae in scholia ad Aristophanis Acharnenses’ (1899). Van 1894 tot 1904 was hij leraar te Voorschoten, later wijdde hij zich geheel aan literaire arbeid. Na zijn vertrek uit Zeeland in 1890 bracht hij bijna al zijn vakanties door op Walcheren; Boutens bleef Zeeuw en sprak het Walchers dialect. In zijn werk namen de zee en Walcheren een grote plaats in. Hiervan getuigen o.a. gedichten als ‘Septemberdag op Walcheren’ en ‘In de Manteling bij Domburg’ (beide in ‘Carmina’) en ‘Domburgsch uitzicht’ (in ‘Bezonnen verzen’). Hoewel hij meestal zeer aristocratisch schreef, wist Zeeland hem zelfs een vleugje volkspoëzie te ontlokken in het ‘Nieuw Zeeuwsch geuzenlied’ (1927), waarin hij een scherpe aanval doet op het Belgisch-Nederlands verdrag van 1925. Ook door liefde voor zijn geboorte grond geïnspireerd schreef hij het toneelstuk ‘Middelburg’s Overgang’ (1925), ter herdenking van de overgave van Middelburg aan Willem van Oranje in 1574. Reeds bij zijn debuut als dichter (in 1894 met ‘XXV verzen’) trok Boutens de aandacht door de strakke vorm van zijn poëzie die, ofschoon geschreven onder invloed van de Klassieken en de Nieuwe Gidsers, een heel eigen geluid had. In zijn gedichten vinden we het Platonisch denken terug; de aardse schoonheid is voor hem de weerspiegeling van de onzichtbare, eeuwige schoonheid. Hij ging steeds meer in een ivoren toren leven, 'luisterend naar de stemmen van zijn eigen ziel' , de eerste regel van zijn eerste gedicht wijst daar al op: 'Ik sloot de blink're venstren van mijn ziel'. Zijn verzameld werk is in zeven delen uitgegeven.