Petrus Franciscus Freit
Petrus Franciscus Freit | |
---|---|
Geboren | 4 augustus 1804 Vlissingen |
Overleden | 8 januari 1841 Rotterdam |
Beroep | beeldhouwer en kunstledematenmaker |
Beeldhouwer
Petrus Franciscus Freit werd te Vlissingen geboren als zoon van Hendrik Freit (of Freijt) en Magtildis (of Magtilda) F(e)ijtmans.[1] Mogelijk ontwikkelde hij zich tot beeldhouwer in navolging van beeldhouwer P.J.J.B. van Peeterssen uit Antwerpen, werkzaam bij de Marinewerf, die in 1827 met zijn zus Isabella trouwde. In elk geval leerde hij het beeldhouwen in België en werkte hij nadien zelf ook te Vlissingen aan de Marinewerf. Freit vervaardigde ornamenten voor huizen en schepen en legde zich ook toe op het schilderen van miniatuurportretten.
Kunstarmen
Freit verkreeg in september 1836 voor vijftien jaar octrooi op de uitvinding van verbeterde kunst-armen met beweegbare handen. Hij had eerst kunstarmen gemaakt voor kanonnier J. van der Bol, die het jaar tevoren zijn onderarmen en een oog was kwijtgeraakt bij het springen van een granaat. In het najaar van 1836 werkte hij aan een vergelijkbare set armen voor de gepensioneerde kanonnier A. Sturm uit Middelburg wiens armen eveneens waren afgezet. De kunstarmen waren ‘van hout en hol, en voorzien van snaren, welke er de beweging aan geven. Zij zijn betrekkelijk niet zwaar en zijn met veters aaneengeregen tot een soort lijfje, dat op de schouders gemakkelijk rust en met een breeden band om de borst gesloten is.’ De drager kon de armen bewegen doordat ze aan zijn bovenarmen waren bevestigd. Bewoog hij die van het lichaam af, dan lieten door de kunstarm lopende snaren zijn vingers opengaan. Bewoog hij ze terug, dan sloten de vingers zich en bewoog hij de stomp naar voren, dan kwam de onderarm in de richting van zijn hoofd.
bekendheid
Freit werd landelijk en internationaal bekend, waaraan zijn vriend de Vlissingse auteur A. Ruysch veel bijdroeg. In 1837 waardeerden deskundigen zijn kunstarmen vanwege hunne eenvoudige en doelmatige inrigting, hunne lighteid en gemakkelijke applicatie. De bestaande kunstledematen konden ‘op verre na’ de vergelijking niet doorstaan. Koning Willem I benoemde Freit tot broeder in de Orde van den Nederlandschen Leeuw en verleende hem een beloning van zeshonderd gulden. Via de pers en een hoogleraar te Montpellier werd Freits vinding genoemd in de Gazette des Hospitaux, een Frans blad voor de ziekenzorg. Voor een verpleegde in een tehuis te Leiden maakte hij kunstarmen.
Overlijden
Freit had zich inmiddels aan de Houtkaai in Middelburg gevestigd, als beeldhouwer en kunstledenmaten-vervaardiger. In augustus 1840 trouwde hij Jacoba Naas uit Breda. Freit, die een slechte gezondheid had, overleed echter in januari 1841, ten huize van zijn zuster in Rotterdam, aan tuberculose. De Vlissingsche Courant roemde hem als een 'nederig' man, vervuld van 'goedhartigheid en ijver voor ongelukkigen.'[2] Zijn weduwe werd door Willem I een jaarlijks pensioen van 100 gulden verleend Nog enige tijd zette zij, nu aan de Vlissingsestraat in Middelburg, de praktijk voort. Zij werd bijgestaan door ‘haren eersten bediende, den eenigsten die door den Overledene met het werktuiglijke kunstgeheim … is bekend gemaakt.’ Jacoba hertrouwde niet en woonde later in bij haar jongere zuster te Maastricht. Pas aan het eind van de jaren veertig maakten de Nederlandse dagbladen weer melding van een ander die het maken van kunstledematen verder ontwikkelde: de Haagse pianomaker C. Dierkauf. Ook Freits zwager Van Peeterssen moet zich te Rotterdam hebben toegelegd op het maken van kunstledematen volgens het door Freit ontwikkelde principe. Het octrooi was echter nog in handen van diens weduwe.
Prijzen/eretekens
- Orde van den Nederlandschen Leeuw - 1837
Auteur
-Jan Zwemer
Bronnen
Literatuur
Sites
-Nederlandsche Staatscourant, 13-4-1836
-Algemeen Handelsblad, 7-3-1842
-Groninger Courant, 28-5-1841
-Leydse Courant, 17-1-1840
-Rotterdamsche Courant, 26-1 en 2-2-1841
-[https://www.krantenbankzeeland.nl/periodicals/mco Middelburgsche Courant, 14-4-1836, 2-5-1837, 24-6-1837, 31-5-1838, 9-2-1842 en 10-5- 1842].
-Vlissingsche Courant, 20-10-1836, 1-7-1838 en 14-1-1841.
-Brief van T.C. Dommisse aan F. Nagtglas, 1887, in: Handschriftenverzameling KZGW, inv.nr. 1330.]
-Brieven van G.J. den Hollander aan F. Nagtglas, 1887, in: Handschriftenverzameling KZGW, inv.nrs. 1343 en
Noten