Pest

Uit encyclopedie van zeeland
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Pest (contagieuze Ziekte, Haestighe Ziecte, Heete Ziecte, Gave Gods, Zwarte Dood)

Besmettelijke ziekte. Pest (bubonenpest) wordt via een bacildragende rattenvlo van de rat op de mens overgebracht. Aan een mensenpestepidemie gaat altijd een rattenpestepizoötie vooraf. Alleen bij nauw contact tussen rat en mens bestaat kans op besmetting. De voorwaarden hiertoe waren vroeger gunstig. De hygiëne in dorpen en steden liet nogal te wensen over. Vele straten waren ongeplaveid. Het afval werd meestal op straat gedeponeerd. De huizen waren, vooral die van de armen, overbevolkt en boden door hun constructie gunstige mogelijkheden voor de rat om te nestelen. Pest werd van de ene plaats naar de andere overgebracht door het transporteren van goederen waarin zich besmette ratten en/of vlooien bevonden. De Tachtigjarige oorlog met zijn troepenbewegingen en belegeringen van steden heeft mede invloed gehad op de aanwezigheid en de verspreiding van pest. In Zeeland heersten in de jaren 1349, 1515, 1532, 1568, 1583, 1603, 1625, 1635 en 1666 pestepidemieën; daarnaast kwamen er in verscheidene jaren plaatselijke pestgevallen voor. De pest heeft ook in Zeeland vele slachtoffers gevergd. Zo werden er in 1603 in het Doodenboek van Middelburg 1594 doden geregistreerd waarvan 556 aan de pest waren gestorven. In 1636 overleden te Sluis 248 personen waarvan 105 aan de pest. Over de pest die in de 14e en 15e eeuw in Zeeland heerste zijn nauwelijks gegevens aanwezig. In Zierikzee zou in 1468 de pest geheerst hebben waardoor Karel de Stoute in plaats van te Zierikzee op de dijk van Borrendamme tot graaf van Zeeland werd gehuldigd. In 1515 werd te Zierikzee een pestkeur uitgevaardigd, de oudst bekende van Zeeland. Hierbij werd o.a. het volgende verordonneerd: bij besmette huizen moest een wis stro uitgestoken worden; niet besmette huisgenoten mochten alleen in het openbaar verschijnen als ze een witte roede van 1 1/2 el lengte bij zich hadden; kleren, beddegoed, meubelen enz. van pestlijders mochten niet gelucht en verkocht worden gedurende een periode van zes weken; afval en kadavers moesten worden begraven; honden moesten in een schip worden gebracht en verdronken; varkens, geiten enz. mochten niet loslopen; de invoer van zuivelproducten en pluimvee uit besmette bedrijven werd aan strenge regels gebonden. Middelburg moet reeds voor 1545 een pestordonnatie hebben gehad. Vanaf de tweede helft van de 16e eeuw zijn er meer gegevens bekend over het heersen van de pest, het aanstellen van pestmeesters en vroedvrouwen voor zwangere pestlijdsters, het uitvaardigen van pestverordeningen en het in stellen van aparte pesthuizen. Toen in 1556 in Middelburg de pest heerste, werden er een pestmeester en zijn adjudant aangesteld. Zij kregen strenge instructies. Op hun mouw dienden zij goed zichtbaar een speciaal voor hen geborduurd stadswapen te dragen; ze moesten samen met de cellebroeders de pestlijken onderzoeken; ze mochten zich niet op de markt en in het vleeshuis begeven om etenswaren te kopen. De cellebroeders mochten de pestlijken alleen 's morgens vroeg of 's avonds laat begraven; bovendien mochten ze niet in aanraking komen met de gezonde bevolking zodat de cellebroeders niet, zoals gebruikelijk, wekelijks brood konden inzamelen waarvoor ze een schadeloosstelling ontvingen. Niet alleen stadsregeringen maar ook de Staten van Zeeland namen maatregelen tegen de pest. In 1664 kondigden de Staten van Zeeland een plakkaat af 'dat alle smacken komende van Haerlem, Leijden, Utrecht, Amsterdam (in welke steden de pest heerste) met geladen goederen 40 dagen zouden moeten leggen om practica te krijgen en hun zoo lang in Seijp mogen onthouden sonder in Zelant te mogen komen'. Aan de regeringen van Spanje en Portugal lieten de Staten weten dat er in Zeeland geen pest heerste zodat de schepen niet in quarantaine behoefden. Pesthuizen. Voor de verpleging van pestlijders werd te Middelburg in 1568 een nieuw gebouwd pesthuis, het Sint-Aagtenhuis in de Wagenaarstraat in gebruik genomen. Het maakte deel uit van het klooster van de zwarte zusters. In 1573 werd het vervangen door het pesthuis in het Bagijnhof. De kosten van het pesthuis werden voor de helft door het gasthuis en voor de helft door de diaconie gedragen. In 1745 kocht het stadsbestuur de hofstede Boomenburg in de Hayman buiten de Vlissingse poort aan de Schroeweg om het tot pesthuis in te richten. In 1764 werd besloten dit pesthuis te verkopen. Te Zierikzee werd in 1624 een pesthuis, het `Sint Rochushuis' gelegen bij de Hoge Molenstraat, gesticht. In 1655 besloot de stadsregering het Leprozenhuis buiten de Noordhavenpoort, dat toen dienst deed als proveniershuis, tot pesthuis in te richten; het Sint Rochushuis werd proveniershuis. In Zeeland weten we nog van het bestaan van de volgende pesthuizen. In 1589 werd te Vlissingen een pesthuis ingericht, grenzend aan het gasthuis, dat in 1655 vervangen werd door een nieuw gebouw. Voor de soldaten, lijdende aan pest, die uit Ostende werden geëvacueerd, werd te fort Den Haak bij Veere een loods ingericht. Sluis kreeg in 1624 een pesthuis. Te Goes werd in 1604 bepaald dat pestlijders naar het bolwerk ten oosten van de haven gebracht moesten orden. In 1635 werd een huis aan de oostzijde van de haven bestemd tot pesthuis. Met het beëindigen van de pestepidemie van 1666, die plaatselijk tot 1668 voortduurde, is de pest voorgoed uit Zeeland verdwenen.


AUTEUR

I.H. Vogel-Wessels Boer

LITERATUUR

W.P. Blockmans, De pest in de Nederlanden. W.P. Block mans, The social and economic effects of plague in the Low Countries, 1349-1500, Belgisch tijdschrift voor Filologie en Geschiedenis, 1980. P.J. Brand, De geschiedenis van Hulst. J.H. van Dale, De pest te Sluis in de eerste helft van de 17e eeuw. A.A. Fokker, Epidemische en contagieuze ziekten, die vroeger in Zeeland geheerscht hebben. A.A. Fokker en J.C. de Man, De gestichten en openbare gebouwen van Middlburg. Laurel, De Zwarte Dood in historisch perspectief. Piccardt, Geschiedenis der stad Goes. P.D. de Vos, De voormalige kloosters en liefdadige instellingen II.