Paarden
Paarden |
---|
Gedomesticeerde viervoetige rij-, last- en trekdieren. In Zeeland heeft het paard steeds in hoog aanzien gestaan. Willem van Beieren, o.a. Graaf van Zeeland, verplichtte in 1356 de Middelburgse schepenen een hengst te houden, 'ter waerden van tien scilden (f 108,—) ende niet daer beneden'. In de middeleeuwen en later waren de Zeeuwse paardenmarkten te Goes, Kruiningen, Zierikzee en andere plaatsen bekend. Volgens Engelse bronnen gaat het Zeeuwse paard inderdaad terug tot in de middeleeuwen en zou met behulp van dit ras de grondslag gelegd zijn voor het thans nog bestaande Britse trekpaardenras: de Clydesdale. Vóór 1800 was de kwaliteit van de paardenstapel redelijk goed, doch gedurende de Napoleontische oorlogen ging de fokkerij kwalitatief achteruit. Het aantal paarden bleef gedurende de 19e eeuw in Zeeland merk waardig constant, rond 20.000 stuks. (De genoemde aantallen hebben steeds betrekking op paarden op landbouwbedrijven). Tot 1900 behoorden de paarden in deze provincie hoofdzakelijk tot het zg. Zeeuwse ras, een type trek- of werkpaard, verwant aan het Vlaamse paard, maar iets kleiner, wat lichter van beenwerk en platter van hoeven. De hals was enigszins kort en dik, de rug iets ingebogen (zadelrug) en het kruis sterk gespleten. Op de Zeeuwse eilanden en vooral op Tholen was het paard iets lichter door kruising met Gelderse paarden en later ook met Olden burgers. In Zeeuws-Vlaanderen bleef het trekpaard type niet alleen het zuiverst bewaard, maar het verbeterde in de tweede helft van de 19e eeuw nog onder invloed van de nabije Belgische fokkerij. Pogingen tot reglementering van de paardenfokkerij rond het begin en het midden van de 19e eeuw haalden weinig uit. Nadat het 'Nederlandsch Paardenstam boek' in 1879 was opgericht, sloten in de volgende jaren ook andere gewestelijke stam boeken zich daarbij aan. Daartoe werd in 1889 een afdeling Zeeland opgericht. Volgens Van Broekhuizen ontstonden in 1890 de eerste hengstenstammen in Zeeuws Vlaanderen. In 1895 beval de Provinciale Commissie aan gebruik te maken van Vlaamse hengsten. Die werden dan ook naar Noord- en Zuid-Beveland en Walcheren gebracht om er de fokkerij te dienen. Nadat in 1901 de eerste Wet op de Paardenfokkerij aangenomen was, ontstond door de toekenning van Rijkssubsidie een opleving van de paardenfokkerij over geheel Zeeland. Er werden verplichte keuringen van dekhengsten gehouden en men kocht hengsten aan in België. In 1904 werd een afzonderlijk 'Zeeuws-Belgisch Paardenstamboek' opgericht. Een jaar later telde Zeeland al de meeste trekpaardhengsten van Nederland, terwijl er in 1908 géén andere dan trekpaard hengsten in deze provincie ter dekking stonden. Zeeland was een uitsluitend koudbloedfokkerij-gebied geworden. In 1911 telde men er 120 koudbloedhengsten en 12.810 gedekte merries. Het Zeeuws-Belgische Paardenstamboek werd, na de oprichting van het Stamboek voor het Nederlandse Trekpaard (Belgisch type), opgeheven in 1914. In hetzelfde jaar, het eerste jaar van WO I, brachten Belgische fokkers tal van fokpaarden van grote waarde op Nederlandse bodem in veiligheid. Zeeuws-Vlaanderen leverde toen ruim 70% van alle in Nederland gefokte en goedgekeurde jonge trekpaardhengsten. Nagenoeg alle merries in dat gedeelte van Zeeland behoorden toen al tot het `zuivere Belgische type'. Veel landbouwers/ paardenfokkers uit Brabant, Groningen, Gelderland en Zuid-Holland kochten toen in Zeeuws-Vlaanderen (en in Limburg) hun fokmerries. In 1916 had Zeeland met 168 stuks de meeste goedgekeurde hengsten van Nederland en kreeg Zeeland i.v.m. het grootste aantal gedekte merries de meeste rijkssubsidie. In 1917 verbood de Duitse bezetting verdere uitvoer van Belgisch fokmateriaal naar Nederland. Omtrent 1927 maakte men in Zeeland bijna uitsluitend gebruik van de in die provincie geboren hengsten, nagenoeg alle afkomstig uit Zeeuws Vlaanderen (naast enkele uit België ingevoerde dieren). De Kon. Ver. 'Het Nederlandsche Trekpaard', waarin alle trekpaardfokkers verenigd waren, heeft 39 'Nationale Tentoonstellingen' (keuringen) gehouden. Van de daarbij gehouden Nationale Kampioenschappen voor hengsten wonnen Zeeuwse fokkers er niet minder dan 22. Bovendien werd de meest bekende kampioenhengst, Nico van Melo, in Zeeland geboren en opgefokt. Op 4-jarige leeftijd werd hij naar Limburg verkocht. Deze daarbij gerekend, met nog 6 zonen en kleinzonen die kampioen werden, kan het aantal uit Zeeland afkomstige nationale kampioenhengsten op 29 gesteld worden. Bij de kampioenmerries ziet men een ongeveer gelijk beeld, want 23 keer ging de eretitel naar Zeeland, waarbij nog gerekend kunnen worden 4 uit Zeeland afkomstige nationale kampioenen, zodat het totaal op 27 komt. Het bekende indrukwekkende nummer 'Vierspannen van één eigenaar' was eigenlijk meestal een Zeeuwse aangelegenheid, o.a. Stallen de Dobbelaere (lJzendijke) en Stallen Brooymans (Tholen), want van de 39 keer dat deze rubriek werd uitgeschreven werd een Zeeuws vierspan 35 keer eerste! Reeds het eerste jaarverslag van de K.V.N.T. (1914/15) vermeldt een export van 4000 veulens per jaar, toen in hoofdzaak naar België. In de moeilijke 30er jaren kon vooral Zeeland zijn afzet naar het buitenland behouden, waarbij in 1938 aan Zweden de befaamde hengst Paul van Luntershoek verkocht kon worden. Hij werd het volgend jaar al tot Zweeds kampioen uitgeroepen en behield er de leiding nog vele jaren in de rubriek `vaderpaarden'. Ook na WO II behielden de Zeeuwse fokprodukten nog jaren een belangrijke plaats op de buitenlandse markt. Zo werd in 1946 de hengst Talbot van Catharinahoek naar Denemarken verkocht, alwaar hij het volgend jaar het Deense kampioenschap behaalde. Vanaf 1946 tot 1960 hebben nog vele duizenden trekpaarden een wee naar Frankrijk, Spanje, Italië, Zwitserland, Duitsland en Polen gevonden. Daarna verminderde de export totdat de laatste jaren weer een stijgende belangstelling voor en vraag naar goed aangespannen trekpaarden o.a. voor brouwerijen is ontstaan. Zeeland is nog steeds toonaangevend in de Nederlandse trekpaardfokkerij, hetgeen blijkt uit het feit dat in 1978 ter gelegenheid van de 40e Nationale Tentoonstelling het Nationale Kampioenschap hengsten weer naar een Zeeuws hengstenstation ging.
Aantal paarden in Zeeland: | |
1899 | 21000 |
1904 | 27000 |
1910 | 32000 |
1920 | 36000 |
1930 | 29000 |
1940 | 29000 |
1945 | 22000 |
1949 | 22000 |
1954 | 15000 |
1963 | 6000 |
1968 | 3000 |
1974 | 2000 (waarvan ca. 2000 in de landbouw) |
1979 | 1633 (waarvan ca. 800 in de landbouw) |
De daling na 1949 houdt verband met een steeds sneller toenemende mechanisatie en motorisatie in de landbouw en het snel afnemen van het aantal arbeidskrachten. Door de herverkaveling werd dit proces nog versneld. Van 1959 tot 1978 verminderde het aantal houders van landbouwpaarden van 6600 tot 400. Opkomst, bloei en neergang van de Zeeuwse-Belgische trekpaardfokkerij blijken ook uit het verloop van het aantal Zeeuwse leden van het stamboek. Bij de oprichting bedroeg dit 868; dit aantal steeg later tot 2600, doch daalde na 1945 (1949: 2500, 1959: 2000, 1963: 1500, 1969: 600, 1974: 190 en in 1978 slechts 130, die zelfs voor het merendeel geen paarden meer hielden). Wat andere rassen betreft, kan worden opgemerkt dat bij het geleidelijk verdwijnen van het landbouwtrekpaard toch de liefde voor het paard in het algemeen is gebleven. Zo is het zware trekpaard op bescheiden schaal vervangen door het kleiner en pittige trekpaard de Haflinger. Er ontstond meer belangstelling voor ponyrassen als Shetland-, IJslandse-, Welsh-, Dartmoor- en New Forest-pony's en het Fjordenpaard. Ook warmbloedpaarden genieten tegenwoordig vooral als rijpaard een sterk
toenemende belangstelling, zowel bij landelijke rijverenigingen als bij niet-landbouwers. Zo steeg het aantal leden van de afdeling Zeeland van het Nederlands Shetlandpony Stamboek van 19 in 1959 tot 52 in 1978. Het aantal leden van het WPN (alarmbloed Paardenstamboek Nederland) steeg in Zeeland van 65 in 1963 tot 313 in 1975. In 1978 kwam een zelfstandige afdeling in Zeeland van het WPN tot stand. Deze afdeling telt inmiddels ca. 500 leden. Het aantal maneges, pony's en rijpaarden stijgt nog voortdurend. Zie kleurenplaat XXI; t.o. pag. 368.
AUTEUR
Den Engelen, J.D. Dorst
LITERATUUR
Van Broekhuizen, Het Belgische trekpaard. A. van Leeuwen, Geschiedenis der paardenfokkerij. Zwagerman, Ons landbouwwerkpaard. Puylaert, Zeeuwse fokkerij.
AFBEELDING
Het beroemde vierspan bruinen van de stallen Dobbelaere werd in 1951 eerste op de nationale tentoonstelling. De kampioen uit Graauw. Kleurenplaat XXI: Boven: Ploegen met Zeeuwse trekpaarden bij Iepenoord (W.) Onder: Paardekeuring op de Grote Markt te Goes.