Opkamer
Opkamer (opkaemer, voute) |
---|
Vanaf de achttiende eeuw werden nieuw gebouwde boerenwoonhuizen in Holland, Zeeland en Vlaanderen, die meestal groter waren dan die uit een vorige periode, aan de achterzijde van een opkamer voorzien. De vloer ervan lag boven het maaiveld omdat zich eronder een kelder bevond. Deze opkamer werd meestal in gebruik genomen als slaapruimte voor het inwonende personeel. In veel gevallen werd de opkamer in twee kleine vertrekjes verdeeld, één bestemd voor de meiden, één voor de knechts.
Opkamer als pronkkamer
In bepaalde oudere boerenwoonhuizen, namelijk uit de zeventiende eeuw en met name die in Zuid-Beveland en Zeeuws-Vlaanderen, was ook wel een opkamer, maar deze bevond zich aan de voorkant van het huis. Het was vermoedelijk een pronkkamer. Er werd eventueel wel geslapen, maar dan door leden van het boerengezin. Daartoe waren dan bedsteden aangebracht achter een houten tussenwand, het ‘schutsel’. Een trapje in het achterhuis van de boerenwoning leidde naar de opkaemer. In het woonhuis van de boerderij ‘De Ronduite’ tussen Sluis en Heille was het trapje aangebracht op het luik waaronder de toegang naar de kelder zich bevond. Stond dit kelderluik open, dan kon men niet uit of in de voute (opkamer) komen.
Voute
In het Zeeuws werd voor de opkamer niet een apart dialectwoord gebruikt. Men zei gewoon ‘op(pe)kaemer’. Alleen in West-Zeeuws-Vlaanderen kreeg het kamertje de naam ‘voute’, naar het gewelf van de eronder gelegen kelder. Voute is namelijk Zeeuws voor gewelf. Via ‘op de voute slaope’ als aanduiding voor de locatie van de verblijfsruimte van knechts of meiden, ontwikkelde zich in deze regio blijkbaar de betekenis van voute als opkamer. Voute komt van het oud-Franse ‘volte’ of ‘vaute’ voor overwelfde ruimte.
Auteur
-Jan Zwemer, 2013
Literatuur
-H.C.M. Ghijsen (red.), Woordenboek der Zeeuwse dialecten (Den Haag, 1974) 1090.
-G. Smallegange, Rond ’t Hof. Boerderijen en boerenerven in Zeeland (Goes, 2003) 136-137.
-A.A. Weijnen, Etymologisch Dialectwoordenboek (Assen, 1996) 226.