Momma, Willem/EvZ1982-1984
(Hamburg 29 sept. 1642 - Delft 10 sept. 1677). Theoloog. Studeerde in Leiden bij Coccejus en verwekte daar al rumoer bij de verdediging van zijn dissertatie 'De oeconomia temporum', die uitgesproken coccejaans was. Niettemin werd hij in 1666 te Lubeck beroepen, waar hij werkte tot 1673, het jaar waarin de luthersen de calvinisten en dus ook Momma de stad uit werkten. Momma werd predikant in Hamm (West falen), maar intussen had hij in bepaalde Middelburgse kringen de aandacht op zich gevestigd en in 1676 werd er een beroep op hem uitgebracht, hoewel iedereen op z'n klompen kon voelen, dat dit mis zou gaan. Een onfrisse pamflettenstrijd volgde, waarbij officieel de rechtzinnigheid centraal stond, maar het in wezen ging om het recht van de overheid zich te bemoeien met kerkelijke aangelegenheden.
De voetianen waren in Middelburg in de meerderheid en Willem III had de classis al schriftelijk laten weten, dat ze bij de vervulling van de predikantsvacature moest waken tegen het introduceren van nieuwigheden. De Prins doelde daarbij duidelijk op coccejanisme. De Middelburgse magistraat legde de brief van Willem echter naast zich neer en het collegium qualificatum (waarin afgevaardigden van de magistraat zitting hadden) bracht een beroep uit op Momma. De magistraat had daarbij nog een andere bedoeling: ze wilde de Illustre School wat nieuw leven inblazen en erkende geleerden als de plaatselijke predikant De Mey en Momma tot hoogleraar benoemen. De classis had echter geen gevoel voor deze argumenten, verwees naar de brief van de Prins en weigerde Momma te accepteren. Momma kwam over en was nauwelijks in de stad toen een nieuwe brief van de Prins verbood hem te bevestigen. Nu escaleerde het geval tot een prestigezaak tussen de Prins en de magistraat. De magistraat weigerde het hoofd in de schoot te leggen en Momma werd op 19 juli 1766 bevestigd. Momma had zijn inaugurele rede aan de Illustre School op 8 juni al gehouden.
De Prins, die aan het oorlogvoeren was kon niet meteen ingrijpen, maar gelastte schriftelijk de classis om de kerkorde te handhaven. De classis had echter geen macht en moest volstaan met de bevestiging niet te erkennen en, leeggebaar, Momma op 19 september af te zetten; De Mey moest ook vertrekken. De magistraat protesteerde tegen de afzetting en Momma bleef. In november kon Prins Willem op de slagvelden echter even worden gemist en hij begaf zich spoorslags naar Middelburg om orde op zaken te stellen. Met de Middelburgse magistraat had hij niets te maken, hij wendde zich rechtstreeks tot de Staten van Zeeland die, geïntimideerd, meteen besloten Momma af te zetten en de Prins machtigden allen die inbreuk hadden gemaakt op de rechten van de hoge overheid en dus de waardigheid van de Stadhouder zelf, te schorsen of af te zetten. Een complete zuivering derhalve. Momma had de bui al zien aankomen en verliet dezelfde dag de stad, reisde naar vrienden in Delft (13 dec.) en overleed niet lang daarna. In Middelburg keerde geleidelijk aan de rust terug.