Meeuwen/EvZ1982-1984
Zee- en kustvogels met lange vleugels en poten met zwemvliezen. Volwassen vogels hebben witte onderdelen en grijze tot zwarte bovendelen. Onvolwassen vogels beginnen bruin en ontwikkelen geleidelijk het volwassen verenkleed, bij de grotere soorten in 3 tot 4 jaar. In Zeeland komen verschillende soorten meeuwen voor: kokmeeuw, zwartkopmeeuw, zilvermeeuw, kleine mantelmeeuw en stormmeeuw broeden hier, dwergmeeuw, grote mantelmeeuw en drieteenmeeuw zijn regelmatige gasten, die niet hier broeden; vorkstaartmeeuw (Xéma sabíni), grote burgemeester (Lárus hyperbóreus) en kleine burgemeester (L. glaucoídes) zijn zeldzame gasten. Alle meeuwen worden in Zeeuws-Vlaanderen 'zeevogels' of 'de duiven van de havenmeester' genoemd. De kokmeeuw (L. ridibúndus) is een kleine meeuw met rode snavel en poten. Heeft in de zomer een bruine kop, in de winter wit met donkere vlekken. In Zeeland zeer talrijke broedvogel in kolonies van schorren, kreken en inlagen. In 1979 bedroeg het aantal broedparen meer dan 40.000. Het hele jaar door algemeen op alle wateren en op bouw en weiland. Volksnamen: kokkemêeuwe (Z.B., W.) kopmeeuwe (W.). De zwartkopmeeuw (L. melanocéphalus) is groter dan de kokmeeuw en heeft in de zomer een geheel zwarte kop. Zware rode snavel en geheel witte vleugels. De zwartkop meeuw is oorspronkelijk broedvogel van Oost-Europa, doch wordt vooral de laatste jaren in toenemende mate in Nederland aangetroffen. Ook in Zeeland zijn meerdere broedgevallen bekend, o.a. in 1933, 1934 en 1935 op Schouwen, in 1960 twee paar, in 1977 1 paar en sinds 1973 waarschijnlijk 1 of 2 paar in Saeftinge en in 1977 bij Ellewouts dijk. Buiten de broedgevallen het hele jaar door zeldzame gast in Zeeland. De dwergmeeuw (L. minútus) is een kleine meeuw, die in de zomer een geheel zwarte kop en zwarte ondervleugels heeft. Onvolwassen vogels hebben een W-vormige streep aan de bovenzijde van de vleugel. De vlucht is gracieus en herinnert aan die van sterns. De dwergmeeuw is in Zeeland een algemene doortrekker in voor- en najaar langs de zeekust en is hier ook in andere jaargetijden in kleine aantallen te zien. Op de zeearmen en op de grotere binnenwateren vrijwel alleen gedurende de trektijd in klein aantal te zien. De zilvermeeuw (L. argentátus; Sch.: kolle; Z.B.; W.: gògge; Z.B.: zeêveugel; Z.Vl.: kog; W.: zeëmeêuw). Is een grote meeuw met zilvergrijze mantel, zwarte vleugelpunten en vleeskleurige poten. Onvolwassen vogels zijn bruin. De zilvermeeuw is de laatste jaren in Zeeland als broedvogel toegenomen. De grootste kolonies bevinden zich in de duinen van Schouwen en in het Verdronken Land van Saeftinge. Verder broedt deze soort o.a. in het Veerse Meer, in de Grevelingen en op enkele schorren. Het hele jaar door algemeen op alle wateren, ook in het binnenland. De kleine mantelmeeuw (L. fúscus) is even groot als de zilvermeeuw en heeft een donkergrijze mantel en gele poten. Sinds 1927 broedvogel in de duinen van Schouwen, waar tegenwoordig vele honderden paren broeden. De laatste jaren is er ook een kleine kolonie op de Middelplaten in het Veerse Meer. Algemene doortrekker in voor- en na jaar, kleine aantallen overwinteren. De grote mantelmeeuw (L. marínus) is een zeer grote meeuw met een zwarte mantel, een zware snavel en gele poten. In Zeeland algemene doortrekker en wintergast. Kleine aantallen overzomeren. De stormmeeuw (L. cánus) is als een kleine uitvoering van de zilvermeeuw, maar met een minder zware, geelgroene snavel en geelgroene poten. Broedvogel van de duinen van Schouwen (ruim 100 paar) en soms ook in andere gebieden in Zeeland. Het hele jaar door algemeen in de hele provincie. De drieteenmeeuw (Ríssa tridáctyla) is broedvogel van rotskusten. Volwassen vogels lijken op de stormmeeuw, doch hebben geheel zwarte vleugelpunten en een sierlijke vlucht. Onvolwassen vogels hebben een W-vormige streep op de boven vleugel. Algemene doortrekker en wintergast langs de zeekust, zelden verder in het binnenland.