Loods

Uit encyclopedie van zeeland
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Loods

Tekst uit de Encyclopedie van Zeeland 1982-1984


Wegwijzer en raadgever van de scheepsgezagvoerder. De gezagvoerder van een zeeschip is verplicht in Nederlandse wateren, waar een loodsdienst is ingesteld, een loods te nemen. Een Nederlandse kapitein moet daar, waar de voorzichtigheid of de gewoonte het gebiedt, zich van een loods voorzien. Deze drie artikelen vormen de kern van een reeks wetsartikelen voor loods en gezagvoerder in de loodswet en het schepenbesluit. Het woord loods is afgeleid van het Engelse woord loadsman. Load is hier een oude vorm van het Engelse werkwoord to lead. Een echt middelnederlands woord voor loods is leitsaghe of leetsaghe. Al deze woorden drukken een vorm van wegwijzen uit. Reeds in de middeleeuwen werd door de schippers gebruik gemaakt van de diensten van een loods. Het nemen van een loods werd zowel in het zeerecht van Oléron (de roles d'Oléron) als in dat van Visby min of meer dwingend voorgeschreven. De roles d'Oléron kre g en in 1359 geldigheid voor heel Frankrijk. In het oude zeerecht waren de rechten en plichten van de loods al vrij nauwkeurig omschreven. De koopman, dat was de eigenaar van de lading, moest de loods zijn loon betalen en de schipper was verplicht hem de kost te geven, zolang hij hem aan boord hield. Deze bepaling wordt ook nu nog vrij algemeen toegepast. In 1563 vaardigde Philips II een plakkaat uit waarbij van hogerhand het nemen van een loods verplicht werd gesteld. De loodsen hebben in de geschiedenis van Zeeland altijd een belangrijke rol gespeeld. Uit stadsrekeningen van Middelburg (1487 en 1493) en van Veere (1541) blijkt, dat loodsen voor hun diensten door die steden werden beloond. Philips de Schone stelde in 1484 een ordonnantie op voor de loodsdienst in het Zwin. Heel vaak waren de loodsen in die dagen vissers. Zij waren bij uitstek geschikt om als loods dienst te doen, want zij wisten waar de banken en ondiepten lagen en ze kenden de stromen. Tijdens het beleg van Middelburg in 1572 lag een Spaanse vloot onder bevel van de graaf van Bossu op de Zuiderzee. Alva vroeg Bossu om zijn schepen met vice-admiraal van Boshuizen naar Zeeland te sturen. Bossu antwoordde Alva dat hij negen schepen en vijf jachten naar het Marsdiep zou sturen om een gunstige wind af te wachten, maar dat hij Alva niet wilde ontveinzen, dat de scheepskapiteins groot bezwaar maakten het Veeregat of de Roompot binnen te zeilen, omdat zij geen loodsen hadden die het vaarwater goed kenden, terwijl ze bovendien nog een andere loods nodig zouden hebben om hen naar Arnemuiden te brengen (Middelburgs beleg en overgang. Joh. van Vloten, p. 24). In de oude caertleesboeken die in de tweede helft van de zestiende eeuw verschenen, wordt de schippers met klem aangeraden om in loodsmansvaarwaters een loods aan boord te nemen. Een van de bekendste van deze werken is het Tresoor der Zeevaart (1592) van Lucas Jansz. Wagenaar. Een exemplaar van dit prachtige werk bevindt zich in de Provinciale Bibliotheek te Middelburg. In 1615 werd door de Staten van Holland en West-Friesland een ordonnantie uitgegeven waarbij de loodsdienst in de zeegaten van Texel en Terschelling wordt geregeld. Zes jaar later gebeurde hetzelfde voor de Maas en Goede Rede. In beide ordonnanties staat dat alleen geëxamineerde en aangestelde loodsen schepen mogen beloodsen en wel tegen vastgestelde tarieven. Vermoedelijk heeft Vlissingen een dergelijke ordonnantie gekend, want uit de repertoria op de resoluties van de notulen van de raadsvergaderingen blijkt, dat men in 1624 een ordonnantie voor de loodsen heeft geconcipieerd. Reeds in 1613 was er een request binnengekomen Mom als gezworen loodsen te worden aangenomen. Tot nog toe zijn deze besluiten echter niet teruggevonden. Veel meer weten we over het Middelburgse loodswezen. In 1715 kondigde de Middelburgse raad een reglement af op de lootsluyden voor het inen uitbrengen van zeeschepen. Het te bevaren traject lag tussen Middelburg en Vlissingen, via het kanaal van Welsinge. Al deze reglementen geven een goed beeld van de moeilijkheden die zich konden voordoen bij het loodsen van zeeschepen. Het loodsgeld werd in de eerste plaats gerekend naar de diepgang van het beloodste schip. Wel kwam er in bepaalde gevallen een toeslag op; dit hield soms verband met de aard van de lading, soms met de herkomst van het schip. Werd een loods langer aan boord gehouden dan nodig was dan kreeg hij hiervoor twee gulden per dag. Dit be drag dat in 1613 werd vastgesteld, is gehandhaafd tot na de tweede wereldoorlog. Als loon ontvingen de loodsen een deel en gewoonlijk een aanzienlijk deel van het loodsgeld. Reeds in de zeventiende eeuw werd een klein bedrag van het loodsgeld gereserveerd voor een fonds, waaruit oude en gebrekkige loodsen sociale uitkeringen kregen. Tijdens de Franse overheersing (7 december 1813) kwam het loodswezen onder toezicht van het departement van Marine. Na de Tweede Wereldoorlog kregen de loodsen tevens de rang van luitenant ter zee van de loodsdienst der 2e klasse. De belangrijkste basis voor de loodsen in Zeeland is thans ongetwijfeld Vlissingen. Sedert de Franse tijd is dit zo geweest. Dit blijkt uit de diverse K.B.'s die op de loodsdienst in Zeeland betrekking hebben. De loodsen worden in twee groepen verdeeld nl. in zeeën binnenloodsen. De zeeloodsen brengen de schepen van zee door de Wielingen, het Scheur of het Oostgat naar Vlissingen, Terneuzen en Zierikzee en omgekeerd. Binnenkomende schepen kunnen bij de Middelbank of bij de Akkaert (ter hoogte van Ostende) een zeeloods krijgen van de loodsboten, die daar kruisen. De uitgaande zeeschepen kunnen hun zeeloodsen op die plaatsen weer ontschepen. Het Nederlandse loodswezen heeft twee loodsboten voor het bemannen en afhalen van zeeschepen. Bemannen wil zeggen: een loods aan boord zetten; afhalen: een loods van boord halen.

Op de Belgische loodsboot bij de Akkaert zijn altijd één of meer Nederlandse zeeloodsen aanwezig om de schepen die bestemd zijn voor Nederlandse havens aan de Westerschelde te beloodsen. Op schepen die bestemd zijn voor een haven aan de Schelde beoosten Terneuzen wordt op de rede van Vlissingen de zeeloods vervangen door een binnenloods. Afvarende schepen krijgen hier een zeeloods om hen door de Wielingen, het Scheur of het Oostgat naar zee te brengen. Binnenkomende schepen die bestemd zijn voor een haven bewesten Terneuzen worden in principe door de zeeloods op hun bestemming gebracht. Schepen bestemd voor een plaats aan het kanaal van Terneuzen naar Gent worden, als zij een Nederlandse zeeloods aan boord hebben door deze loods tot in de sluis van Terneuzen geloodst. De Vlissingse binnenloodsen zijn bevoegd om schepen via de Oosterschelde naar Dordrecht, Hellevoetsluis en Bergen op Zoom te brengen. De loodsen worden in twee klassen verdeeld. Een loods 2e klas wordt na 127, jaar dienst aangesteld tot loods le klas. Sedert 1 januari 1980 is het loodswezen een onderdeel van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat t.w. het Directoraat Generaal voor Scheepvaart en Maritieme zaken.

Opleiding: Om aangesteld te kunnen worden als adspirant-loods moet men thans in het bezit zijn van het diploma eerste stuurman grote handelsvaart. Hierna krijgt de adspirant een opleiding in het loodswezen die grotendeels door de loodsen wordt verzorgd en die ongeveer een jaar in beslag neemt. Dan moet hij een examen afleggen voor een commissie, waarin o.a. de directeur van het betrokken district, een commissaris en twee of meer loodsen zitting hebben. Als de kandidaat slaagt, volgt kort daarop zijn aanstelling tot loods 2e klas.


AUTEUR

Tj. Spanjer

AFBEELDING

De Nederlandse redeboot 'Walvis' vaart de Koopmanshaven binnen (1979). De uit 1978 daterende loodsboot Spica kruist voor de mond van de Westerschelde om binnenkomende zeeschepen van loodsen te voorzien en de loodsen van uitvarende zeeschepen af te halen. Tot 1958 droegen bevoegde loodsen een zilveren herkenningsteken, dat op verzoek moest worden getoond. Nu wordt aan loodsen die de dienst verlaten als herinnering een zilveren loodspenning met volgnummer uitgereikt.