Laurens Walraven Adriaan Marie Lasonder/EvZ1982-1984

Uit encyclopedie van zeeland
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

(Middelburg 23 febr. 1879 - Den Haag 1 april 1958). Archivaris. Had oorspronkelijk alleen de voornaam Laurens, maar na de dood van zijn moeder en zijn tweelingbroer Walraven Adriaan Marie (resp. op 12 maart 1879 en op 20 april 1879) werd bij beschikking van de rechtbank zijn voornaam gewijzigd en kreeg hij de andere drie namen erbij. De jonge Laurens bracht zijn jeugd door bij zijn grootvader, een begaafd predikant, die grote invloed op hem heeft uitgeoefend. Hij bezocht het gymnasium in Rotterdam en Utrecht, ging in 1898 in de Domstad Nederlands studeren en promoveerde er op 19 januari 1909 op het proefschrift 'Bijdrage tot de geschiedenis van de Hooge Vierschaar in Zeeland'. Een vijftal jaren voor zijn promotie (op 5 november 1904) was Lasonder aangesteld als adjunct-commies bij het Rijksarchief in Zeeland, waar hij in 1910 bevorderd werd tot commies. In deze functie heeft hij onder leiding van de toenmalige rijksarchivaris R. Fruin allerlei inventarissen gepubliceerd en aanwinsten van het Rijksarchief beschreven. Zijn bewondering voor Fruin was groot; het vertrek van de rijksarchivaris in 1910 om hoogleraar te worden in Amsterdam, noemde hij 'een onherstelbaar verlies voor het Rijksarchief in Zeeland'. Als Fruin in 1912 alweer terugkeert naar het archiefwezen (nu als Algemeen Rijksarchivaris) en het ARA (Algemeen Rijksarchief in Den Haag) gereorganiseerd wordt, volgt Lasonder hem naar Den Haag, om per 1 september 1913 hoofd van de Tweede Afdeling te worden (dit omvatte de archieven van de Staten-Generaal van 1572-1813). Van 1 januari 1922 af werd hij hoofd van de Vijfde Afdeling (o.a. de gemeente- en waterschapsarchieven), tot hem in 1924 eervol ontslag uit de rijksarchiefdienst werd verleend. Lasonder heeft steeds veel belang telling gehad voor kerkelijke archieven: in 1906 publiceerde hij al de registers van de doopsgezinde gemeente in Middelburg, terwijl hij van 1 september 1919 tot 1921 gemachtigd werd om zich re wijden aan de ordening van de archieven van de N.H. kerk. Op 1 augustus 1924 werd hij door de Synode van deze kerk benoemd tot archivaris, welke functie hij heeft uitgeoefend tot 1 april 1944. Hiernaast was hij een actief lid van een groot aantal verenigin g en op historisch, letterkundigen kerkelijk gebied. Zo was hij van 1920 1936 redacteur van het Archievenblad, in 1924 secretaris van het Comité tot instandhouding van de ruinen van het slot te Dillenburg en lid van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde in Leiden, het Historisch Genootschap in Utrecht en het Zeeuwsch Genootschap te Middelburg. Publicaties: zie bibliografie.