Landbouwonderwijs
Landbouwonderwijs |
---|
Tekst uit de Encyclopedie van Zeeland 1982-1984
De eerste berichten over apart onderwijs voor de landbouw dateren uit de Napoleontische tijd, toen speciaal voor de suikerfabricage enige 'experimentele scholen' werden ingericht, welke bezocht mochten worden door jongelui uit alle delen van het Franse rijk. Op voorstel van de maire van Middelburg werd daarvoor in 1812 een zekere Johannis Peters aangewezen om deze Franse school te bezoeken. Toch bestond er al in die tijd 'Het Landbouwkundig Schoolboek' van P.*Pous, dat in 1810 is verschenen. Dit boek was bestemd om gebruikt te worden bij het onderwijs aan de jeugd op de landelijke scholen. Het schoolverzuim in de meeste streken van de provincie was ontstellend groot en de onderwijzers hadden zelf weinig verstand van landhuishoudkunde. In 1848 werd door de schoolopziener, Ab. Utrecht Dresselhuis, in samenwerking met de Commissie van Landbouw een cursus te Goes georganiseerd, waarbij vier hoofdonderwijzers een landbouwhuishoudkundige opleiding kregen. Deze hoofdonderwijzers moesten op hun beurt weer een aantal onderwijzers de nodige kennis bijbrengen. Deze situatie waarbij de `wandelleraar' voordrachten hield voor de boeren, leidde in 1878 tot een eerste geregelde cursus, om de veertien dagen (alleen 's winters), in Oostburg. Deze cursus, op initiatief van Vorsterman van Oven, vormde een overgang naar de landbouwschool, waarvan de oprichting echter nog vele jaren werd uitgesteld. Eerst tijdens de grote crisis werd in 1893 de Rijkslandbouwwinterschool te Goes gesticht. Deze school telde in de winter 1893/94 reeds 18 leerlingen. Daarnaast werd die winter op initiatief en voor rekening van de Landbouwvereniging te Serooskerke aan een 20-tal leerlingen iedere week vier uur landbouwonderwijs gegeven. Doordat het volgen van onderwijs te Goes voor velen om geldelijke of andere redenen niet goed mogelijk was, brachten de wintercursussen op beperkte schaal uitkomst. In 1911 werd ook gestart in Oostburg, Groede, Rilland en Wolphaartsdijk met cursussen in landbouwhuishoudkunde. De eerste cursussen werden door ongeveer 40 meisjes bezocht. In 1920 is een tweede landbouw winterschool te Hulst gekomen op r.k.-basis, terwijl er in de navolgende jaren een 15-tal lagere landbouwdagscholen zijn gesticht. In 1943 werd een derde landbouwwinterschool te Schoondijke door het Rijk opgericht. In Middelburg is in 1949 een op christelijke grondslag gevestigde landbouwwinterschool gesticht. Landbouwwinterscholen waren scholen waar met een cursusduur van 2 jaar in volledig dagonderwijs werd lesgegeven van ongeveer oktober tot en met maart. Voor het landbouwhuishoudonderwijs werd de eerste school in 1926 te Zierikzee gestart. In de 50-er jaren waren er 15 landbouwhuishoudscholen naast 15 lagere land- of tuinbouwscholen te Kapelle en Haamstede (tuinbouw), Aardenburg, Axel, ’s-Heer Arendskerke, 's-Heerenhoek, Kloosterzande en Koewacht (later door samenvoeging te Hulst), Kruiningen, Middelburg, Oostkapelle, Oudelande, Scherpenisse, Schoondijke en Zierikzee. Daarnaast waren er de landbouwwinterscholen te Goes, Middelburg, Schoondijke en Hulst. Door diverse veranderingen in het algemeen onderwijs is mede de belangstelling voor het typische landbouwonderwijs afgenomen en werden 2 van de 4 landbouwwinterscholen in 2 Middelbare Agrarische Scholen met volledig vervolg beroepsonderwijs omgezet te Goes en Schoondijke. De huidige (1979) Middelbare Agrarische Scholen zijn scholen met 2 vakrichtingen (de A- en de B-richting), de cursusduur is 2 of 3 jaar; het is volledig dagonderwijs en het `winterschoolkarakter' is geheel verlaten. Het schooljaar is hetzelfde als voor het algemeen voortgezet onderwijs.
Naast een breed landbouwprogramma wordt thans ook aan algemeen onderwijs ruime aandacht besteed. Van de lagere landen tuinbouwscholen resteerde in 1979 nog slechts één school voor lager beroepsonderwijs t.w. de Groene School te Kapelle. De landbouwhuishoudscholen zijn geheel opgenomen in het pakket van lager en middelbaar huishouden nijverheidsonderwijs op 15 scholen. Als bijzondere vorm van landbouwonderwijs binnen de provincie Zeeland mag niet onvermeld blijven de Landbouw praktijkschool 'Prins Willem' te Schoondijke. Na de Tweede Wereldoorlog moest de landbouw in Zeeuws-Vlaanderen opnieuw beginnen, daar vele verwoestingen waren aangericht. Dankzij steun uit het Marshallfonds konden landbouwtrekkers en andere werktuigen gedistribueerd worden onder de boeren. Door een commissie die zich met de distributie bezig hield, werd het echter nuttig geoordeeld om de boeren te leren vakkundig om te gaan met deze nieuwe machines en werktuigen. Zij besloten daarom in 1958 tot oprichting van een praktijkschool te Schoondijke. In 1979 gaf deze school-met internaat weekcursussen over praktische toepassing van alle landbouwwerktuigen en trekkers aan zowel scholieren van lagere, middelbare als hogere landbouwscholen als aan individuele boeren en hun werknemers uit geheel Nederland en België. Jaarlijks bezoeken zo'n 3000 cursisten de school, die over een uitgebreid machinepark, 18 ha grond en een complex van gebouwen beschikt.