Krankzinnigenzorg (oude Stijl)

Uit encyclopedie van zeeland
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Krankzinnigenzorg (oude Stijl)

Tekst uit de Encyclopedie van Zeeland 1982-1984


Geesteszieken werden in oude tijden meestal uitbesteed bij chirurgen, bij armen, in kloosters, leprozerieën en pesthuizen. Een echt `Simpelhuis' bezat Middelburg en wel sinds 1611. Behalve krankzinnigen konden er ook epileptici worden opgenomen. Het stond in het centrum van de stad, dicht bij het stadhuis en was het verbouw de klooster van de cellebroeders. In 1811 kwam het onder beheer van de Commissie der Hospices, die de administratie van het huis fuseerde met die van het armenziekenhuis, waarin besmettelijke patiënten werden ondergebracht. Op 12 december 1812 werden de zieken van het Simpelhuis overgebracht naar een gebouw aan de Herengracht, dat tot die tijd gebruikt werd voor de verpleging van besmettelijke zieken. De Krankzinnigenwet (29 mei 1841, Stbl. 20) eiste, dat tehuizen voor geesteszieken aan bepaalde voorwaarden voldeden. Middelburg kreeg in 1845 bezoek van twee inspecteurs, onder wie de bekende prof.dr. J. L.C. Schroeder van der Kolk, hoogleraar te Utrecht. Volgens het rapport, dat ze samenstelden, stond het zieken- en simpelhuis onder toezicht van een 'vader' en 'moeder'. Voor de krankzinnigen zorgden één mannelijke en één vrouwelijke dienstbode; de epileptici werden bewaakt door een oppasser. Er waren 31 krankzinnigen: 10 mannen en 21 vrouwen. Voor patiënten die armlastig waren, moest 37½ cent per dag betaald worden. De verpleegprijs voor behoeftigen van elders was jaarlijks 120 à 128 gulden. De bemiddelden moesten 170 of 150 gulden's jaars betalen. Geneesmiddelen en begrafeniskosten kwamen op de rekening van de uitbesteders, evenals beddegoed en kleren van de eerste- en tweedeklaspatiënten. Behoeftigen van elders moesten een dubbel stel kleren meebrengen; voor vernieuwing zorgde het gesticht. Het gebouw, gedeeltelijk tegen een dijk leunend, lag laag; de mannenafdeling zelfs beneden het straatniveau. Het was bedompt en zeer onvoldoende geventileerd. De ruimten waren opgedeeld in hokken of cellen met een klein venster, een ventilatie-opening en een stenen vloer. De vrouwen waren er iets beter aan toe: ze sliepen in bedsteden, niet op een kribbe met stromatras. In elke cel was een 'stilletje'. Er waren twee kamers voor gegoede patiënten gereserveerd en een aparte afdeling voor de epileptici. De meeste ramen waren met tralies beveiligd. De verwarming was voldoende. Geestelijke verzorging en tijdverdrijvende arbeid ontbraken. Een dagelijkse wandeling op de binnenplaats vormde het enige vertier. De hele bevolking liep de ganse dag kriskras door het huis, zonder voldoende controle. Wie woede-aanvallen kreeg moest in een dwangbuis, een kinderstoel of werd in een hok met dubbele deuren opgesloten. De medische begeleidingwas ten naaste bij nihil. De armendokter wipte weliswaar bijna dagelijks binnen, maar stond dra weer buiten, wanneer de krankzinnigen geen andere ziekte hadden dan hun zielekwaal. De patiënten aten 'per sexe' gezamenlijk. Ze kregen iedere dag vlees, tweemaal per weeksoep en eenmaal vis.

Het rapport van de inspecteur was vernietigend voor het Simpelhuis. De strekking luidde: `mend or end' (verbeteren of sluiten). Toen de twee heren een jaar later terug kwamen, hoopten de regenten nog op uitstel van executie van de burgemeester, maar de inspecteurs waren onverbiddelijk. Per 1 november 1846 werd het Simpelhuis opgeheven; een gesticht te Dordrecht nam de Zeeuwse krankzinnigen op. Het afgekeurde gebouw kreeg een nieuwe bestemming. Het werd in 1859 Arm-Weeshuis en bleef dit tot 1909.


AUTEUR

A.M. Lauret


LITERATUUR

Fokker en De Man, Gestichten en openbare gebouwen 1, 46 e.v. Veerman, Krankzinnigenzorg in Middelburg.


AFBEELDING

Het Simpelhuis te Middelburg, oorspronkelijk gebouwd als kapel van het cellebroedersklooster.