Krabben (brachyura)

Uit encyclopedie van zeeland
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Krabben (brachyura)

Tekst uit de Encyclopedie van Zeeland 1982-1984


Schaaldieren, behorend tot de orde der Decapoda. Bezitten een sterk verbreed kopborststuk, terwijl het achterlijf daarentegen zeer veel kleiner is. Bij het wijfje zijn de achterpoten sterker ontwikkeld dan bij het mannetje en dienen om de eieren te dragen. Er zijn talrijke soorten en vormen van krabben. Op hun rugschild dragen krabben soms sponsjes of stukjes wier of mosdiertjes mee, terwijl zij tevens door hun kleur vaak moeilijk te ontdekken zijn. De belangrijkste soorten, die in onze kustwateren en de Noordzee voorkomen, zijn:

Noordzeekrab (Cancer pagurus), in Zeeland hoofdkrab genoemd, heeft een breed, bijna glad schild met een roodbruine kleur, van vaak meer dan 10 cm, dat enigszins ovaal is. De voorste poten, tot scharen gevormd, hebben zwarte uiteinden, de 8 poten zijn roodbruin. Bij voorkeur leeft hij tussen stenen. Zijn voedsel bestaat voornamelijk uit visjes dood of levend. De Noordzeekrab wordt voor de consumptie gevangen in korven met aas zoals de kreeft, terwijl hij ook wel aangetroffen wordt in de korren. In de zomer komt de noordzeekrab dicht bij de kust en wordt dan bijv. vooral in het westelijk deel van de Oosterschelde aangetroffen, maar 's winters trekt hij weer weg naar veel dieper water.

Zwemkrab (Portunus holsatus). Deze krab heeft sterk verbrede achterste poten, waardoor het dier goed kan zwemmen, terwijl het ook nog gebruik weet te maken van de getijstromen. Bij afgaand tij graaft de zwemkrab zich in om zo te voorkomen, dat hij door de sterke stroom zou worden mee gevoerd. In het najaar trekt hij naar diep water weg. Zijn voedsel bestaat uit visjes, larven e.d.

Spinkrab (Hyas araneas) is een langzaam bewegende krab met een veel kleiner lichaam dan boven genoemde krabben. Omdat hij zo traag is, heeft hij anders dan de noordzeekrab zich gecamoufleerd met behulp van stukjes spons, wier of poliepjes. Over de bodem en tussen stenen rondwandelend zoekt hij zijn prooi.

Hooiwagenkrab (Macropodia rostrata) bezit een klein lichaam en heel lange, dunne poten. Evenals de spinkrab weet het dier zich te camoufleren met stukjes wier en sponzen, waardoor hij onzichtbaar wordt voor zijn vijand. Na de vervelling is het dier genoodzaakt om weer voor camouflage te zorgen-, daar hij anders zou opvallen. Hij leeft tussen stenen en op de bodem.

Strandkrab (Carcinus maenas) bezit een breed schild, dat grijsbruin, maar ookblauwgrijs tot groenachtig kan zijn. Terwijl het voorste paar poten flinke scharen heeft, zijn de volgende vier paar poten scherp gepunt; hiermee beweegt het dier zich snel zijwaarts over de zeebodem en het strand. Tussen zeewier en stenen kan hij bij laag water gevonden worden. Hij is weinig kieskeurig wat zijn voedsel betreft: garnalen, zeepissebedden, zandvlooien en kleine visjes staan op zijn menu. In het water is de kabeljauw zijn grootste vijand, op de kust wordt hij vooral een prooi van wulpen.

Heremietkrab of heremietkreeft (Eupagurus bernhardus) is een schaaldier met een zacht, onbeschermd achterlijf, dat leeft inlege slakkehuizen, meestal in die van wulken. Het 4e en 5e paar poten houdt het slakkehuis vast. Indien de heremietkrab te groot voor zijn schelp is geworden, zoekt hij een grotere op. Soms is het slakkehuis bedekt met een zeeanemoon. Voedsel: schelpdieren en andere op de bodem levende dieren.


AUTEUR

F. Pos


AFBEELDING

Hoofdkrab meewandelend met afgaand tij (Braakman: ca. 1950).