Koninklijk Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen/EvZ1982-1984

Uit Wiki ZB
Ga naar: navigatie, zoeken

In de 18de eeuw ontstonden in Europa onder invloed van de Verlichting tal van wetenschappelijke genootschappen. Hieraan lag de gedachte ten grondslag dat men de maatschappij zou kunnen verbeteren door het bundelen van activiteiten en door het in druk propageren van nieuwe denkbeelden. Ook in de Republiek deed deze ontwikkeling zich gelden. Zo werd in 1752 de Hollandse Maatschappij van Wetenschappen opgericht. In Zeeland kwam deze ontwikkeling in de jaren zestig van de 18e eeuw op gang. Te Vlissingen kwam in 1765 het 'Frans Leesgezelschap' tot stand, waarbinnen de gedachte groeide een breder terrein van wetenschapsbeoefening te gaan bestrijken, wat in 1768 leidde tot de oprichting van het 'Vlissingsch Genootschap ter bevordering van nuttige Kunsten en Wetenschappen'. Als embleem op de penning koos men een ontwerp van Cornelis Ploos van Amstel, een rots met de zeven vrije kunsten te midden van de golven, met het devies 'non sordent in undis' (zij worden niet veracht in Zeeland op de keerzijde het silhouet van Vlissingen en Minerva met een lauwerkrans en de zinspreuk 'calcarhonos' (de eer is een aansporing). Het Genootschap voert nog steeds deze emblemen. De Staten van Zeeland juichten het initiatief toe, maar verlangden een meer provinciale opzet; op hun verzoek werd de naam gewijzigd in: Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen te Vlissingen, zodat het Genootschap kon gelden als Zeeuwse tegenhanger van de andere gewestelijke genootschappen. De geschiedenis van het Genootschap kan in een aantal perioden worden onderscheiden: 1. van de oprichting te Vlissingen tot de overplaatsing naar Middelburg, in 1801; 2. van 1801 tot de reorganisatie van 1856; 3. van 1856 tot de reorganisatie van 1960; 4. van 1960 tot heden. 1. 1768-1801. De wetenschapsbeoefening in de 18e eeuw stond sterk onder invloed van de Verlichtingsgedachte. Men wilde door praktische toepassing van wetenschappen de samenleving vooruit helpen. Daarnaast was er ook een puur wetenschappelijke interesse, vooral die vanuit de theologie werd gestimuleerd; onderzoek van de schepping leidde tot een dieper inzicht in God en Zijn bedoeling met de wereld. Het beoefenen van de natuurwetenschappen in die tijd kan dan ook niet los worden gezien van deze physico-theologie. De voornaamste middelen die men gebruikte om het gestelde doel te bereiken waren het houden van voordrachten, het uitschrijven van prijsvragen, het publiceren van de bekroonde verhandelingen en het verzamelen van wetenschappelijke objecten. Zowel bij de voordrachten als bij de prijsvragen passeerde een bonte aaneenschakeling van onderwerpen. Sommige gebieden zijn rijkelijk vertegenwoordigd bijv. geneeskunde, waar vele artsen verslag deden van de vooruitgang die zij in hun praktijk hadden geboekt. Ook de theologie was goed vertegenwoordigd met onderwerpen als de aardrijkskunde van Israël, verklaring van Bijbelgedeelten e.d. Bij de toegepaste wetenschappen zien we onderwerpen als verbetering van de scheepsbouw, het ontwerpen van een stuurmansstoel en meer maatschappelijk betrokken het stichten van een tehuis voor oude zeelieden. Het laatste is er nooit gekomen en dit voorbeeld is welhaast representatief voor alle andere; de intentie was voortreffelijk, maar de praktische bruikbaarheid en toepassing gering. De bekroonde prijsvragen werden uitgegeven in de Verhandelingen van het Genootschap, waarvan het eerste deel verscheen in 1769 en die tot 1793 een imposante reeks delen omvat. Er was ook een materiële neerslag van de activiteiten. Tegelijk met de beschrijvingen werden ook objecten aangeboden; planten en dieren uit overzeese gebiedsdelen, mineralen, pathologische woorwerpen, munten, penningen, instrumenten, boeken, al wat naar de inzichten van die tijd tot een wetenschappelijke verzameling mocht worden gerekend. Deze ontwikkeling het aanleggen van een kabinet van zeldzaamheden zou voor het Genootschap zeer belangrijk blijken. Men achtte het Genootschap aan zijn waardigheid verplicht ook een eigenhuisvesting te bezitten. Nadat het huis van de erven Van Dishoeck (het latere stadhuis; thans jammerlijk vervallen) te duur bleek te zijn, viel de keuze op een pand aan de Oude Haven te Vlissingen, thans Bellamypark. Daar vonden voortaan de bijeenkomsten plaats en werden de verzamelingen tentoongesteld. Hoewel Vlissingen de plaats van vestiging was, lag het zwaartepunt van het ledenbestand te Middelburg. Het valt dan ook niet te verwonderen dat hier een streven ontstond naar een eigen afdeling. Deze kwam tot stand in 1784, onder de naam Departement Middelburg. De Bataafse Revolutie ging ook aan het Genootschap niet ongemerkt voorbij. In deze tijd van teruggang en onzekerheid bedankten velen als lid of directeur, zodat financiële problemen ontstonden. Het Perpetueel Comité zag zich in 1799 zelfs genoodzaakt een voorstel uit te laten gaan om het Genootschap geheel op te heffen en tot verkoop van bezittingen over te gaan. Dit ging velen te ver, met name het Departement Middelburg dat steeds belangrijker was geworden. Deze afdeling beschikte over huisvesting in het Museum Medioburgense dat aan het Natuurkundig Gezelschap toebehoorde en ook onderdak bood aan de Tekenacademie. Op voorstel van het Middelburgs departement werd besloten het pand te Vlissingen te verkopen en de verzamelingen over te brengen naar het Museum Medioburgense, dat voortaan ook als plaats van samenkomst zou dienen. Hiermee was het Genootschap van de ondergang gered. 2. 1801-1856. Tegelijk met de overplaatsing naar Middelburg voltrok zich ook een verandering in de doelstelling. Men was hevig geschrokken van de Franse Revolutie, die tot oorlog en maatschappelijke veranderingen had geleid. 'Nuttige kunsten en wetenschappen' waren nu niet langer het doel, wel 'bespiegelende wetenschappen'. Deze koers wijziging is vooral gestimuleerd door N.L.C. Lambrechtsen van Ritthem. Met name de geschiedenis kwam in de belangstelling te staan, vooral de gewestelijke. Ook de theologie bleef in de belangstelling, zij het niet langer als physico-theologie. In de verzamelingen was deze accentverlegging merkbaar. Men kreeg aandacht voor puur historische objecten, zoals oude handschriften, muntvondsten en voorwerpen afkomstig van belangrijke persoonlijkheden. Vooral de bibliotheek en handschriftenverzameling groeiden in deze tijd door een bepaling dat ieder lid bij overlijden zijn wetenschappelijke papieren en een aantal boeken aan het Genootschap moest nalaten. Na enige tijd kwam ook de publicatie activiteit weer op gang. Een reeks nieuwe verhandelingen kwam van de pers, met nu vooral ook bijdragen van historische aard. De maandelijkse voorlezingen bleven usance. In het Museum Medioburgense was daartoe een vertrek ingericht met amfitheatersgewijs oplopende banken rondom een spreekgestoelte. Daarin nam de plutocratische intelligentia plaats om de nieuwste inzichten in tal van onderwerpen deelachtig te worden. 3. 1856-1960. Deze, enigszins gemodificeerde 18e-eeuwse opzet was echter toch een doodlopende weg. Het prijsvraagsysteem leverde geen antwoorden meer op en het materiële beheer vereiste een nieuwe organisatie. Men besloot tot een nieuwe bestuurlijke organisatie. In plaats van het Perpetueel Comité kwam een Dagelijks Bestuur, dat voor het beheer van de verzamelingen werd bijgestaan door conservatores. In plaats van het doodgebloede prijsvragensysteem kwam een nieuwe publicatiereeks: Archief, vroegere en latere mededelingen, voornamelijk in betrekking tot Zeeland, uitgegeven door het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen. Hiervoor konden auteurs, al dan niet op verzoek, bijdragen plaatsen. Belangrijk was ook het invoeren van de vijfjaarlijkse verslaglegging. Deze jaarverslagen werden met catalogi van de verzamelingen in druk uitgegeven. Daarnaast kwam de mogelijkheid afzonderlijke publicaties uit te geven. Vooral de verzamelingen gedijden in het nieuwe klimaat, dat ook landelijk was ontstaan. De 19e eeuw bracht grote veranderingen en men besefte dat historische waarden veilig moesten worden gesteld voor het te laat was. Een zeer bijzondere gebeurtenis was de verwerving van de Zelandia Illustrata in 1863. De erven De Witte van Citters wensten tot sloop van kasteel Popkensburg over te gaan en ingevolge een testamentaire bepaling moest de fraaie historisch-topografische collectie, die op de zolder van het kasteel lag, eerst aan het Genootschap worden aangeboden. De directeuren brachten in korte tijd de benodigde f1200 bijeen zodat het aanbod kon worden gehonoreerd. Ook de andere onderdelen van de verzamelingen beleefden in deze tijd een voorspoedige groei; de bibliotheek, waarvan de gedrukte catalogus spoedig achterhaald was, de numismatische collectie, een pathologische verzameling, een collectie botten, opgevist uit de Zeeuwse stromen; een herbarium werd aangelegd. De aandacht bleef in het verlengde van de 18e eeuwse oorsprong zowel algemeen als in het bijzonder op Zeeland gericht, ook evenzeer op de cultuurhistorie als de natuurhistorie. Een nieuwe impuls ging uit van de eigen huisvesting in de Wagenaarstraat, mogelijk geworden door een schenking van mr. G.N. de Stoppelaar. In de fraaie zalen van dit gebouw (Wagenaarstraat 1 te Middelburg) kreeg alles een betere plaats en bestond nu de mogelijkheid méér te aanvaarden. Belangrijk was vooral de inrichting van een 'ouderwetsche kamer' waarin vele 17e-eeuwse betimmeringen een plaats kregen, alsmede klederdrachtpoppen, waarmee de basis werd gelegd voor de collectie klederdrachten. In deze jaren nam ook de publicatieactiviteit sterk toe. Daartoe droeg in de eerste plaats bij het legaat Verbrugge, waarvan de rente naast aankopen voor de verzamelingen voor de uitgave van publicaties moest worden gebruikt. Menige monografie kon op deze wijze worden uitgegeven. Het archief verscheen met ingang van 1903 jaarlijks, enerzijds om een groter aanbod aan bijdragen mogelijk te maken, anderzijds omdat men op jaarlijkse verslaglegging wenste over te gaan. Rond de eeuwwisseling kondigde zich echter ook een nieuwe ontwikkeling aan. In 1898 kreeg de Provinciale Bibliotheek de beschikking over een nieuw gebouw in de Lange Delft te Middelburg. Het Genootschap bood nu aan de boekenverzameling in bruikleen in dit nieuwe bibliotheekgebouw onder te brengen, aanvankelijk alleen de algemene werken, later ook de Zelandica. Hiermee kwam een einde aan het idee van het oude, alomvattende Museum Medioburgense, dat in de 19e eeuw als een soort 'British Museum' voor Zeeland had gefungeerd. In 1902 werden ook de handschriften naar de bibliotheek overgebracht. Een laatste afsplitsing vond in 1914 plaats, toen de getekende kaarten naar het Rijksarchief werden overgebracht, de gedrukte kaarten van de Zelandia Illustrata naar de bibliotheek, waarbij men zich niet aan de indruk kan onttrekken dat de verrijking van de eigen collecties van deze instellingen een belangrijker drijfveer was dan de wetenschappelijke argumentatie die werd gehanteerd. Toen dr. W.S. Unger in 1921 conservator van de Zelandia Illustrata werd, stelde hij dan ook dadelijk voor deze desintegratie van de Atlas ongedaan te maken. Dit lukte ten aanzien van de gedrukte kaarten; de getekende waren reeds in de catalogus van kaarten en tekeningen van het Rijksarchief opgenomen en gingen bij de ramp van 1940 voor het grootste deel verloren. De eerste decennia van de 20e eeuw beleefde het Genootschap een grote bloei. De verzamelingen werden enorm verrijkt en er was een grote publicatieactiviteit. De Tweede Wereldoorlog maakte daaraan een abrupt einde. Groot waren de verliezen in mei 1940 toen juist de kelders van de Provinciale Bibliotheek, waar de kostbaarste objecten waren geborgen, werden verwoest. Verloren gingen vele schilderijen, geïllumineerde handschriften, porselein en bijzondere voorwerpen als de verrekijkers van Zacharias Jansen, terwijl andere objecten grote schade opliepen, zoals de boeken- en handschriftenverzameling. Het gebouw in de Wagenaarstraat bleef echter gespaard. Na de oorlog had men zowel met een tekort aan mankracht als een gebrek aan financiële middelen te kampen. De tijd dat velen van een familiekapitaal leefden of een weinig tijd eisende functie vervulden was voorbij. Het ledenbestand nam af, de kosten namen toe. In de jaren vijftig rijpten daarom plannen voor een reorganisatie. 4. 1960-heden. De reorganisatieplannen werden verhaast door het optreden van een groep ontevredenen binnen het Genootschap. Deze richtte zich bij monde van dr. P.J. Meertens via het Zeeuws Tijdschrift tot het publiek en pleitte voor een reorganisatie die het Genootschap in de gelegenheid zou stellen zich meer met de wetenschapsbeoefening bezig te gaan houden. Het bestuur trad hierop in contact met genoemde groep, die pleitte voor méér lezingen, congressen, excursies en publicaties en afwentelen van de last van de exploitatie van het Museum. Het bestuur, dat reeds lang voornemens in deze richting had, stelde een reorganisatiecommissie in, die in 1961 een reorganisatieplan presenteerde; beheer van de museale collecties door een op te richten stichting, waarin het Genootschap zou participeren en een nieuwe wet, aan de situatie aangepast. De commisie deed de aanbeveling meer wetenschappelijke activiteiten te ontplooien, zoals tentoonstellingen en congressen. Dr. Unger, die een minder radicale lijn wilde volgen, stelde zich niet opnieuw als secretaris van het Genootschap ter beschikking. Hij zag de geschilderde toekomstperspectieven meer als 'fantasmagorieën', dan als realiteit. De reorganisatie bracht ook niet wat men er zich van had voorgesteld. De publicatieactiviteit bleef uitermate mager en er was geen sprake van een substantiële toename van andere activiteiten. Daarentegen betekende de verminderde aandacht voor de verzamelingen een verschraling; de jaarlijkse rapportage, die een eeuw lang uitermate vruchtbaar had gewerkt werd achterwege gelaten en werkte daardoor niet langer als stimulans. Van groot belang was echter wel de oprichting van werkgroepen in de jaren zestig, waarover hierna meer. In de jaren zeventig ontstond een herbezinning op de reorganisatie van 1961, waaruit in 1977 een beleidsnota, in 1979 een beleidsplan resulteerde. In deze beide beleidsstukken is systematisch nagegaan wat de taak van het Genootschap voor de diverse vakgebieden is, welke activiteiten het zou moeten ontplooien, welke organisatie en middelen daartoe vereist zijn. Een van de voornaamste conclusies was, dat het Genootschap zijn taak met betrekking tot registratie, acquisitie en publicatie van de verzamelingen heeft verwaarloosd. Op dit punt werd een nieuwe bestuurlijke organisatie aanbevolen. Voorts dat er een belangrijk takenpakket ligt op het terrein van onderzoek en publicatie, zowel met betrekking tot de verzamelingen als meer in het algemeen. Met name is gesignaleerd dat er een onderlinge stimulerende wisselwerking is tussen de museale, publicistische en educatieve activiteiten, een symbiose die in het verleden juist de voorwaarde tot grote bloei is geweest. De organisatorische veranderingen kregen hun beslag in de Wet van 1981, waarbij tevens aan de vereisten van het nieuwe verenigingsrecht werd voldaan. In deze Wet is de benoemingsprocedure van leden vereenvoudigd (in plaats van ballotage nog slechts een benoemingsbesluit door de algemene vergadering), is het bestuur uitgebreid met de functie van hoofdconservator (gesecondeerd door conservatores voor de diverse onderdelen van de verzamelingen, gezamenlijk de Commissie voor de Verzamelingen vormend) en zijn vertegenwoordigers van de commissies opgenomen (met raadgevende stem Conform het nieuwe verenigingsrecht zijnde werkgroepen nu afzonderlijke rechtspersonen met als beperkende bepaling o.m. dat het blote eigendom van objecten die zij verwerven bij het Genootschap berust. Thans (1983) is de uitwerking van dit alles in volle gang. Tenslotte nog een overzicht van de werkgroepen. De Werkgroep Historie en Archeologie is opgericht in 1964. In 1965 ging deze een samenwerkingsverband aan m et de Zeeuw sche Vereeniging voor Dialectonderzoek. Ze geven gezamenlijk een bulletin uit, sinds 1978 onder de naam 'Nehalennia', als s y mbool voor de Zeeuwse geschiedvorsing en het Zeeuwse taaleigen. Hierin worden resultaten van on derzoek, mededelingen e.d, gepubliceerd. De Werkgroep heeft een aantal projecten, o.m. het indiceren an het oud-archiefvan het Genootschap, het samenstellen van documentatie betreffende oude huizen te Middelburg. Een leemtenplan voor de geschiedschrijving van Zeeland is in voorbereiding. De Werkgroep Geologie is opgericht in 1965 en houdt zich met name bezig met lezingen en excursies op dit terrein. Zij verzorgt sinds enige jaren in overleg met het Zeeuws Museum de natuurhistorische verzamelingen van het Genootschap. In het kader daarvan werden de fossiele botten gerestaureerd en geprepareerd. De Juridische Werkgroep dateert uit 1968. Nagenoeg alle juristen in Zeeland maken deel uit van deze Werkgroep. Zij organiseert lezingen en studiegroepen o.m. op het gebied van het oud-vaderlands recht. In 1977 kwam een Werkgroep Muziek tot stand. Aanleiding daartoe was de restauratie van het Van der Weele-orgel in de verzamelingen. Deze Werkgroep streeft de authentieke muziekbeoefening na, het musiceren op historische muziekinstrumenten volgens oorspronkelijke uitvoeringspraktijken. Zij gaf twee grammofoonplaten 'Historische Orgels in Zeeland' uit en kocht in 1983 een Weense Hammerfltigel van omstreeks 1820 als eerste aanschaf van historische instrumenten. De Werkgroep Theologie, opgericht in 1982 is de jongste loot aan de oude stam. Deze werkgroep mocht zich reeds dadelijk in een ruime belangstelling verheugen en zal zeker in een behoefte voorzien. Voor speciale projecten en activiteiten kent het Genootschap de commissie als organisatievorm. Thans zijn er de Redactie Archief en Werken, de Commissie tot redactie van de Encyclopedie van Zeeland, de Commissie voor de Verzamelingen en de Commissie Universitaire contacten. Zo is het Genootschap geëquipeerd met vele leden (1983 ca. 1700) gegroepeerd in vele samenwerkingsverbanden om de talrijke taken uit te voeren. Deze opzet, het bijeenbrengen van personen van eenzelfde vakgebied en het bijeenplaatsen van personen met diverse bekwaamheden is bij een toenemende beschikbaarheid van vrije tijd de voorwaarde voor een bloeiend bestaan.