Konijn

Uit encyclopedie van zeeland
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Konijn
Konijn, bron:ZB Tijdschriftenbank Zeeland Zeeuws Landschap-Fauna Zeelandica (1 januari 2011) 113

Konijn (Oryctólagus cuniculus)

Konijnen worden nog wel eens verward met hazen, maar na enige oefening wordt die vergissing niet gauw meer gemaakt. Het konijn heeft kortere oren, een korter lichaam van maximaal 45 cm en een gewicht van hoogstens 2500 gram, een witte donzige wipstaart en een totaal andere gang dan een haas. De achterpoten zijn langer en meer gespierd dan de voorpoten. Ook de voortplantingscyclus verloopt erg verschillend, met name waar het gaat om het opgroeien van de jongen. Dat verschil begint al in de draagtijd. Die bedraagt bij een konijn vier weken, tegen zes weken bij een haas. Jonge konijnen zijn dan ook veel minder ver ontwikkeld. Konijnen worden blind en naakt geboren en zijn pas na een paar weken zelfstandig genoeg om rond te lopen. Ze verblijven in een ondergronds hol waar ze slechts één keer per dag gedurende korte tijd door de moeder gezoogd worden.

Leefgebied

Algemeen in Zeeland, vooral in de duinen, in de zandige strook in het zuiden van Zeeuws-Vlaanderen en in dijken. De talrijkheid wisselt van jaar tot jaar sterk ten gevolge van epidemieën van myxomatose, een zeer besmettelijke en veelal dodelijke virusziekte, die in Zeeland voor het eerst in 1953 optrad. Konijnen zijn oorspronkelijk niet inheems in Nederland, maar afkomstig uit Spanje. Via Frankrijk en België belandden zij omstreeks 1250 in ons land. Het oudste bericht uit Zeeland vindt je bij Lemnius, 1559, die de dieren waarnam in de duinen van Schouwen.

  • Dialect: knien (algemeen), rammelaer (mannetje), moer of zooge (vrouwtje).

Auteur

C. Jacobusse en K.F. Vaas. Herschreven: F. van Noordwijk

Literatuur

-Bekker, J.P. e.a., 2010: Zoogdieren in Zeeland Fauna Zeelandica Deel 6, Zoogdierenwerkgroep Zeeland, Stichting Het Zeeuwse Landschap, blz. 108-111 [1]