Koewachter

Uit Wiki ZB
Ga naar: navigatie, zoeken
Koewachter of koeienwachter
Izaak Faasse uit Westkapelle, gehuwd met Zoetje Huibregtse. Izaak was koeienwachter en vast model voor Charley Toorop (zie: Dorp aan de zeedijk, blz. 101), foto C. Henning, ca. 1900, Zeeuwse Bibliotheek, Beeldbank Zeeland, rec.nr. 11680.

Kinderwerk

Traditioneel hoedden kinderen in Zeeland koeien in het weideseizoen, althans daar waar dijken of vroongronden achter de duinen beschikbaar waren. Zij deden dat in dienst van een boer, soms van meer boeren. ’s Ochtends haalden zij de koeien op en dreven die het dorp uit, ’s avonds keerden zij met de dieren terug, die zelf weer hun stal opzochten. Het Woordenboek der Zeeuwse Dialecten stelt dat deze gewoonte duurde tot in het eerste kwart van de twintigste eeuw. In eerdere perioden moeten er hier en daar ook volwassenen koewachter zijn geweest, maar dat was eerder uitzondering dan regel.

Werkzaamheden

Koewachter was je zeven dagen in de week. Er wordt wel vermeld dat op zondag een dubbele beloning werd gegeven – een dubbeltje in plaats van vijf cent. Er werden kinderen vanaf circa negen of tien jaar voor ingezet. Ter bescherming voor de regen werden zij vaak gekleed in een veel te grote zware jas. Bij regen konden ze ook een jute zak, een ‘baele’ of ‘baolzak’ omdoen dan wel op het hoofd zetten. Koewachters kregen eten van de boer. Zij begonnen hun werk soms al om half vijf ‘s ochtends, maar dat kon ook half zeven zijn.

Sommige koewachters waren tegelijk knecht: zij hielpen bij het melken en het schoonmaken van de stallen. Maar dit lijkt toch niet algemeen gebruikelijk te zijn geweest, hooguit bij de wat oudere kinderen. Jongere koewachters gingen in november weer naar school en moesten dan in mei weer aantreden als koewachter. Soms werden kinderen koewachter bij de koeien van hun vader; dat gebeurde wel bij arme boertjes in Zeeuws-Vlaanderen.

Damgeld

In West-Zeeuws-Vlaanderen verhuurden de koewachters zich met Sint Andries, 30 november. Rond de eeuwwisseling fungeerde een inwoner van Hoofdplaat als ‘makelaar’ in koewachters: hij bracht het contact tussen boer en (de ouders van de) koewachter tot stand. Soms werden de kinderen betaald door diverse boeren van wie zij de koeien wachtten. Te Zoutelande hadden de koewachters elk zo’n dertig koeien onder hun beheer.

In elk geval op Noord-Beveland gaven boeren ‘damgeld’ aan de koewachter. Hij zorgde er immers voor dat de koeien niet het land betraden overheen de dammen, de toegangen van de percelen naar de wegen waar de koewachter met zijn koeien langs kwam. De koewachter moest dat elke dag weer voorkomen en kreeg daarvoor met de plaatselijke kermis een of twee gulden van de betreffende boer. Dat was dus niet de eigenaar van de koeien. Een koewachter kreeg dus van méér boeren damgeld. De koewachters moesten wel om hun damgeld vragen, een werkelijk recht was het niet. Soms was, zoals op Colijnsplaat, eens in de drie of vier weken een vrije zondagmiddag voorzien. Kort na 1920 was het weekgeld er vier gulden.

Auteur

-Jan Zwemer, 2012

Bronnen

-G. Groenleer (red.), Het hek van de dam. Het verdwijnen van de boerensamenleving op Colijnsplaat (Vlissingen, 1998) 34-35.

-K. Slager, Landarbeiders. Verhalen om te onthouden (Nijmegen, 1981) 26, 65-68 (aldaar illustratie 66, 67).

-K. Slager, Sakke de zee-ratte en andere Zeeuwse jeugdherinneringen uit het begin van de eeuw (Goes, 1997) 32, 36-38.

-J. Zwemer, Een zekel om geit-eten te snieën. De geschiedenis van de landarbeiders op Walcheren 1900-1940 (Middelburg, 1986) 54.