Justinus van Nassau

Uit encyclopedie van zeeland
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Justinus van Nassau

Portret van Justinus van Nassau, ca. 1609-1631, olieverf op paneel, atelier Jan Antonisz. van Ravesteyn, collectie Rijksmuseum
Geboren ? ? 1559 ?
Overleden 16 juni 1631 Leiden
Beroep diplomaat, luitenant-admiraal en gouverneur
VIAF J. van Nassau

Levensbeschrijving

Justinus was de bastaardzoon van Willem van Oranje en Eva Elinx. Hij studeerde als een van de eerste studenten rechten in Leiden en voegde zich vervolgens bij zijn vader in Zeeland, waar hij zijn intrek nam in het Princehuis in Vlissingen en toen de Admiraliteit vandaar naar Middelburg verhuisde enkele jaren later in de Abdij. De Statennotulen zeggen dat hij toen aan het hem toegewezen gedeelte veel liet vertimmeren en onder andere vlakbij een kaatsbaan aanlegde, waar zijn halfbroer Maurits zich kon amuseren als hij in de buurt was. In februari 1585 werd hij benoemd tot luitenant-admiraal van Zeeland. Pogingen, in datzelfde jaar ondernomen om met een Zeeuwse vloot het door Parma met een scheepsbrug belegerde Antwerpen te ontzetten faalden. Meer succes had hij bij zijn aan deel in de bestrijding van de Armada. Met de Zeeuws-Hollandse vloot blokkeerde hij de haven van Duinkerken, zodat Parma niet kon uitvaren. Een Spaanse aanval op Sluis met zes galeien onder Spinola wist wel zijn Duinkerkse blokkade te passeren. Wel wist hij later bij verrassing Breda en Steenwijk te veroveren. Na een paar maal met diplomatieke missies naar het buitenland te zijn gestuurd, vroeg en kreeg hij ontslag en pensioen voor het leven.

Op 15 december 1597 trad Justinus in het huwelijk met Anna van Merode, de dochter van Jan IV van Merode.[1]

In 1602 liet hij zich echter weer benoemen tot gouverneur van Breda. Bij het beleg van deze stad door Spinola faalden pogingen tot ontzet en moest hij zich overgeven (11 juni 1625). De Spaanse schilder Velasquez maakte van deze capitulatie een groot schilderij, dat nu tot de pronkstukken van het Prado in Madrid behoort. Justinus mocht vrij vertrekken, keerde terug naar Leiden en bleef daar tot zijn dood.

Functioneren en aanzien

De aanstelling van Justinus als luitenant-admiraal van de Admiraliteit Zeeland, tussen 1585-1589 en 1599-1601, zonder kennis van zeezaken was in zijn tijd gebruikelijk uit hoofde van zijn positie in de samenleving. Hij werd in de uitvoering van zijn functie ondersteunt door kundige zeelieden zoals Joos de Moor. Justinus deed er veel aan de zee te vermijden, liever was hij betrokken bij het landleger waar hij als bevelhebber tussen 1589 en 1598 actief was, of als diplomaat, waar hij door zijn aanzien een belangrijke ceremoniële functie vervulde tijdens belangrijke onderhandelingen met onder meer de Engelse koningin Elizabeth en Hendrik IV van Frankrijk. Hoewel Justinus enkele eclatante successen ter zee boekte (zoals de verovering van fort Liefkenshoek in 1585 en het voorkomen dat de Armada Duinkerken kon bereiken (1588) is er het nodige aan te merken op zijn functioneren. Zo verzuimde hij na de verovering van fort Liefkenshoek een schans aan te leggen vanwaar de scheepsbrug onder vuur genomen had kunnen worden, zodat de Spanjaarden zich konden hergroeperen en hun oude posities weer innemen.[2] In zijn tweede periode als luitenant-admiraal drukte vooral zwaar op zijn prestaties dat het niet lukte de Duinkerker kapers binnen de haven te houden, ondanks de blokkade. Ook wist een vloot van zes galeien van Spinola Sluis te bereiken zonder dat Justinus er actie tegen kon ondernemen.[3] Van Nassau was weinig aanwezig op vergaderingen van de Admiraliteit van Zeeland, zoals Van Vliet aantoont woonde hij in tien jaar tijd slechts 18 % (189 op 1075) van de zittingen bij.[4] Hij was vaak ontstemd als de Admiraliteit van Zeeland hem tijdens afwezigheid in de besluitvorming passeerde, hoezeer zij door de omstandigheden daartoe ook gedwongen werden. In de onzekere politieke tijd van de Opstand was het voor Justinus van Nassau dan ook moeilijk opereren tussen belangen van familie enerzijds en zijn werkgevers (de Admiraliteit en de Staten van Zeeland) anderzijds. Van Nassau vroeg keer op keer om verhoging van vergoedingen, reiskosten en uitkeringen. Hoewel hij ook ijverde voor tijdige uitbetaling van de gages van het scheepsvolk had hij onder hen weinig natuurlijk gezag. Nader onderzoek naar de val van Breda in 1625 pleit hem daarbij eveneens niet vrij van een weifelende aanpak. Hij zou de belegering van Spinola veel te defensief hebben aangepakt en de Spaanse legers geen strobreed in de weg hebben gelegd. Binnen de stad viel de Spanjaarden een gigantische hoeveelheid ammunitie en wapens ten deel die nooit gebruikt waren.[5]

Encyclopedie van Zeeland, 1982-1984

Bekijk de originele tekst uit de Encyclopedie van Zeeland, 1982-1984

Auteur

-A. Teunis, herz. J. Francke, 2017.

Literatuur

Noten

  1. Van Vliet, Bastaard van Oranje, 109.
  2. Van Vliet, Bastaard van Oranje, 52.
  3. Van Vliet, Bastaard van Oranje, 137-138.
  4. Van Vliet, Bastaard van Oranje, 130-136.
  5. Van Vliet, Bastaard van Oranje, 185-187.