Johannes Fagginger Auer

Uit encyclopedie van zeeland
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Johannes Fagginger Auer

J.A.C. Fagginger-Auer
Geboren 6 augustus 1882 Middelburg
Overleden 3 maart 1964 Verenigde Staten
Beroep predikant, schrijver en hoogleraar kerkgeschiedenis en filosofie
VIAF Johannes Abraham Christoffel Fagginger-Auer

Achtergrond

Johannes Fagginger Auer was de zoon van Willim Fagginger en Charlotte A.C. (Nonhebel) Auer. Hij werd geboren in een woning aan de Korte Delft in Middelburg en bracht zijn eerste jaren in de Zeeuwse hoofdstad door. Daarna verhuisde het gezin Auer naar Kampen, waar hij het stedelijk gymnasium in 1901 succesvol afsloot. Fagginger Aue wilde aanvankelijk marineofficier worden, maar werd afgekeurd vanwege zijn beperkte zichtvermogen. Na deze teleurstelling wilde hij graag aan een buitenlandse universiteit verder studeren en na familieberaad schreef hij zich in 1902 in bij de Meadville Theologische School in Meadville, Pennsylvania. Hij koos daarbij voor de Unitarische School – in 1844 gesticht door de Nederlander Harm Jan Huidekoper – vanwege zijn vrijzinnige visie en nadruk die het legde op zowel het gemeente-predikantschap als op de studie van de godsdienst. Het Unitarische concept van de waardigheid van de mens was vergelijkbaar met zijn eigen ontwikkeling van humanistische ideeën.

Studie en predikantschappen

Fagginger Auer was een goede student en in 1906 behaalde hij de graad van ‘Bachelor of Divinity’ en hij ontving een studiebeurs om verder te studeren aan de universiteiten van Berlijn en Heidelberg. In 1909 was Auer predikant aan de Unitarische Kerk in Hyde Park, Massachusetts. Daarna keerde hij terug naar Nederland waar hij in 1910 een tweede graad verwierf in de theologie aan de Universiteit van Amsterdam. Fagginger Auer werd predikant in twee Nederlandse kerken: de Nederlandse Protestanten Bond te Harderwijk te Harderwijk en Den Briel (1909-1911) en de (vrijzinnige) Evangelisch-Lutherse gemeente te Harlingen (1911-1912). Hier ontmoette hij zijn toekomstige echtgenote, Johanna Cornelia Snijder, een verpleegster en lid van zijn gemeente. Nadat hij daarna terugkeerde naar de Verenigde Staten diende Fagginger Auer de Evangelische Protestantse Kerk van Pittsburg, Pennsylvania (1913-1915). In 1913 voegde Johanna Snijder zich bij hem en trouwden zij met elkaar en kregen drie kinderen. Naast zijn kerkelijke verplichtingen begon Auer aan zijn dissertatie bij de Universiteit van Pittsburgh. Hij werkte daarnaast ook als assistent, zowel aan de Universiteit van Pittsburgh (1913-1914) als aan het Carnegie Instituut voor Technologie (1914-1915). Zijn volgende kerkelijke gemeenten waren Wheeling, West-Virginia (1915-1917), zeer kort Canton, Ohio en Ithaca, New York (1917-1924). Tijdens zijn verblijf in Ithaca liet hij zich inschrijven bij de Cornell Universiteit en in 1924 promoveerde hij in de wijsbegeerte op het proefschrift ‘St. Anselm and the History of the Ontological Argument’. In 1925 was hij interim-predikant te Portland, Maine. In 1926 ging hij naar de First Parish in Concord, Massachusetts, zijn laatste voltijds predikantschap. De jaren van Fagginger Auer in Concord waren vruchtbaar en plezierig. Het kerkbezoek nam toe en hij deed het koor herleven. Over Auer werd later geschreven: ‘Hij was zowel een religieus-humanistisch pionier in Unitarische kringen’ als een legitiem geestelijke nakomeling van de grote Nederlandse humanist Erasmus’.

Hoogleraarschap

Fagginger Auer werd tussen 1923 en 1924 deeltijd hoogleraar Kerkgeschiedenis en Godsdienstfilosofie aan de theologische faculteit van de Tufts School. Hij bleef daaraan verbonden voor de volgende dertig jaar. Ook aan de Harvard Divinity School werd hij benoemd tot hoogleraar Kerkgeschiedenis, in 1929. Hij doceerde aan Harvard tot zijn pensionering in 1954. Na zijn pensionering woonden de Auers kort in Den Haag. Omdat ze de Verenigde Staten misten, keerden ze terug om in de buurt van een van hun kinderen in Chapel Hill, North Carolina te wonen. Tijdens een bezoek aan Concord in 1963 overleed Johanna. Het jaar daarop overleed hij.

Nalatenschap

Hoewel hij geen productieve auteur was, produceerde Auer wel enkele nuttige essays en boeken. Waarschijnlijk het belangrijkste deel, Humanism States Its Case, 1933, nam de lezingen op die hij in 1932 in King's Chapel gaf voor het Lowell Institute. Een populair boek, dat is beschouwd als een mijlpaal vanwege de grondige en begrijpelijke presentatie van religieus humanisme. Daarin schreef hij: "Het humanisme, in zijn religieuze, metafysische en ethische zin, is geen vaststaand systeem waarvan de waarde wordt gevonden in de reeds verkregen resultaten; de verdienste ervan ligt in het feit dat het een nuttige en betrouwbare methode is om de waarheid te vinden." Ook in 1933 stelden Auer, John Dewey, Raymond Bragg, Albert C. Dieffenbach, Eustace Haydon, Curtis Reese en vooral Roy Wood Sellars, samen met andere vooraanstaande humanisten, het eerste ‘Humanistisch Manifest’ samen en publiceerden het.[1] William F. Schulz verklaarde in zijn gedetailleerde studie van het "manifest" dat "het een oprechte poging vertegenwoordigde om intellectuele integriteit te combineren met religieuze expressie." Een ander boek kwam voort uit het debat in 1948 op het Antioch College met professor Robert L. Calhoun van Yale Divinity School over het onderwerp "Is humanisme de religie van de toekomst?" Humanism versus Theism, 1951, omvatte een uitgebreide versie van Auer's toespraak en een verdediging van theïsme geschreven door Calhouns collega aan Yale, Julian Hartt. Van tijd tot tijd schreef Auer tijdschriftartikelen, boekbesprekingen en gaf hij speciale lezingen. In 1932 gaf hij de Berry Street Lecture getiteld ‘The Function of the Liberal Church in the United States’. In 1943 schreef hij een doordacht essay over ‘De ontwikkeling van het theologisch denken in Nederland in de negentiende eeuw’ voor een Nederlands symposium over De bijdrage van Holland aan de wetenschappen. In wezen was hij echter een leraar en dat was een erfenis die hem tevreden stelde. Zoals hij het in een van zijn laatste preken verwoordde: ‘Wij zijn slechts een klein radertje in de machinerie van de geschiedenis, maar voorlopig een noodzakelijke; als we weg zijn zal een andere persoon ons vervangen. . . . We moeten leren om tevreden te zijn in het midden van deze veranderende wereld, tevreden om onze rol te spelen en dan vergeten te worden. We moeten onze tijd dienen.’ en schreef artikelen en boekbesprekingen.[2]

Prijzen/eretekens

Tijdens zijn leven ontving Auer verschillende onderscheidingen. Meadville gaf hem in 1932 een D.D.; Clark University kende hem in 1941 een Litt.D toe; en in 1942 ontving hij een A.M. van Harvard. In 1935 erkende koningin Wilhelmina zijn bijdragen aan Nederland door hem officier van Oranje-Nassau te maken.

Triva/privé

Hoewel Auer het grootste deel van zijn volwassen leven in de Verenigde Staten woonde en de democratie en manieren ervan bewonderde en respecteerde, werd hij nooit een burger en gaf hij er de voorkeur aan zijn geboorte-erfgoed te behouden.

Bronnen

Literatuur

Sites

  • uudb.org

Auteur

-W. van Gorsel, 2023

Noten