Johan Hendrik van Dale/EvZ1982-1984
(Sluis 15 febr.1828 - Sluis 19 mei 1872). Onderwijzer en archivaris. Na het behalen van de onderwijzersrang 4e klasse (1844), werkte hij achtereenvolgens in Sluis (1845), Hoofdplaat (1849) en weer in Sluis (1851, huisonderwijzer). In 1854 volgde een benoeming tot hoofdonderwijzer aan de openbare school in Sluis. Bovendien werd hij in 1855, uit waardering voor het vele werk, dat hij in het archief had verricht, aangesteld tot archivaris van zijn geboorteplaats. Zijn belangstelling ging vooral uit naar de letterkunde en de geschiedenis van Zeeland. Hij publiceerde een tweetal leerboeken over Zeeland, was oprichter van het jaarboekje `Cadsandria' (1854-1859) en gaf samen met H.Q. Janssen de `Bijdragen tot de Oudheidkunde en Geschiedenis inzonderheid van Zeeuwsch-Vlaanderen' (1856-1863) uit. Zijn grootste verdiensten liggen echter op het vlak van de letterkunde: zijn naam is onverbrekelijk verbonden met het 'Nieuw Woordenboek der Nederlandsche Taal' (1864), waarvan de le druk gemaakt werd door J.M. en N.S. Calis, maar dat na de uitbreiding door Van Dale sinds 1872 verschijnt als Van Dale's 'Groot Woordenboek der Nederlandse taal' (10e druk, 1976). Bovendien schreef hij talrijke bijdragen in periodieken als de Navorscher, De Taalgids en de Taal- en Letterbode, naast leerhoeken over spraakkunst en zinsontleding. De letterkundige verdiensten van Van Dale zijn erkend door zijn lidmaatschap van een groot aantal wetenschappelijke genootschappen, waaronder het Historisch Genootschap in Utrecht, het Zeeuwsch Genootschap en de Maatschappij der Nederl. Letterkunde. In Sluis werd in 1924 een monument voor hem opgericht; het staat op de Wallen aan de noordzijde (parallel aan de Hoogstraat). Belangrijkste werken met betrekking tot Zeeland: Zie bibliografie.