Jacobus Jobse

Uit encyclopedie van zeeland
(Doorverwezen vanaf Jobse, Jacobus)
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Jacobus Jobse

De installatie van J. Bosselaar als burgemeester van Aagtekerke op 3 juni 1926, Collectie Minderhoud, Zeeuwse Bibliotheek, Beeldbank Zeeland, recordnr. 15027
Geboren 3 februari 1897 Grijpskerke
Overleden 8 december 1989 Zeist
Beroep Voorman van de Nederlandse Christelijke Landarbeidersbond te Aagtekerke en van de Zeeuwse Federatie van Kolenbonden. ARP-raadslid te Aagtekerke.

Gezin

Jacobus Jobse (roepnaam Ko) verloor op jonge leeftijd zijn vader en groeide op in het grote gezin van zijn stiefvader Willem Louwerse Azn, landarbeider te Oostkapelle. Hij werkte eerst als boerenknecht en na zijn huwelijk in 1919 met Maatje van Rotten (1896-1985) werd hij landarbeider bij landbouwer J. Bosselaar, die in 1926 tevens tot burgemeester van Aagtekerke werd benoemd. De voor Aagtekerkse begrippen vooruitstrevende Bosselaar behoorde tot de ARP en tot de plaatselijk vrij kleine gemeenschap die lid was van de Gereformeerde Kerken in Nederland. Ook Jobse sloot zich daarbij aan. Jacobus en Maatje kregen twee zoons en een dochter.

Landarbeidersbond

Op 5 februari 1919 richtte hij met anderen, onder wie een mede-werknemer bij Bosselaar, te Aagtekerke een afdeling op van de Nederlandsche Christelijke Landarbeidersbond. Jobse had de christelijk-sociale ideeënwereld die ten grondslag lag aan deze bond en aan het overkoepelende Christelijk Nationaal Vakverbond, leren kennen via de gereformeerde jongelingsvereniging in het naburige Domburg waar de Aagtekerkse gereformeerden kerkten. Het bestuur van de afdeling bestond uit de twee arbeiders van Bosselaar die gereformeerd waren, twee hervormde arbeiders en een uit de Gereformeerde Gemeente. Enkele boeren-werkgevers ter plaatse stonden niet afwijzend tegenover de gedachte dat landarbeiders zich zouden organiseren, maar de meesten wel. Dat gold met name voor de vele landbouwers uit de plaatselijke Gereformeerde Gemeenten in wier kringen organisatie taboe was. Daar leefde onder meer de gedachte dat organisatie in een arbeidersbond verzekering met zich mee bracht – bij werkloosheid kreeg men inderdaad een uitkering van de bond die voor een deel uit de contributies betaald werd – en dat was strijdig met het idee dat men zijn leven moest leven in afhankelijkheid van Gods voorzienigheid. Met andere woorden: gebed en geloofsleven moesten primair zijn als het ging om het levensonderhoud.

NCLB strijdig met de leer van Kersten

De band met de landelijke NCLB ging al vrij snel na de oprichting verloren en het ledenbestand bleef te klein om met de boeren-werkgevers ter plaatse te kunnen onderhandelen of een vuist te maken. Ook wilden sommige hervormden niet meewerken aan het organisatiewezen binnen de gereformeerde zuil, waaraan de NCLB – zij het losjes – verbonden was. Anderen vreesden ontslag of werden op andere wijze geïntimideerd zodat ze niet tot de afdeling toetraden. Dat gold met name voor arbeiders uit de Gereformeerde Gemeente, waar bovendien in deze jaren de jonge SGP – opgericht in 1918 – propaganda begon te maken. Het woord van oprichter ds G.H. Kersten, zelf eigenaar van een grote boerderij te Waarde en fel tegen vakbonden, woog in deze gemeenschap zwaar. De volhouders, zoals Jobse, werden uitgescholden voor oproerkraaiers en uitgemaakt voor socialist. Na 1925, toen ds. Reinier Kok die de sociale verhoudingen ter plekke aan de kaak durfde te stellen, als predikant van de Gereformeerde Gemeente van Aagtekerke vertrok, verslechterde de situatie voor de NCLB-afdeling nog. Er resteerden amper tien leden.

Pas in 1932, toen er veel (seizoen)werkloosheid was door de economische crisis en het voor arbeiders lucratief werd om toe te treden tot een bond vanwege de werkloosheidsuitkering, kon er weer een officiële NCLB-afdeling worden opgericht met Jobse als voorzitter en gezichtsbepalend figuur. De afdeling kreeg echter nooit meer dan een dozijn leden, onder meer doordat de raad van de gemeente Aagterkerke – als een van de laatste gemeenten in Zeeland – weigerde om toe te treden tot het werkloosheidsbesluit 1917. Toetreding tot deze landelijke regeling kostte een gemeente eenmalig een – niet eens zo hoge – som geld en vanaf dat moment kregen de bij een erkende bond aangesloten arbeiders een dubbele werkloosheidsuitkering. De volledig uit boeren-werkgevers bestaande raad van Aagtekerke wilde dat dus in meerderheid niet, vooral om te voorkomen dat de NCLB-afdeling veel leden zou krijgen.

Het gevolg was dat te Aagtekerke langer dan in enige andere Walcherse gemeente het uiterst lage winterweekloon van negen gulden – tien in de andere dorpen – van de landarbeiders gehandhaafd bleef : tot in het seizoen 1936/1937. De landbouwers hadden een contract gemaakt met een plaatselijke landarbeidersvereniging die steun genoot uit voornamelijk de kringen van de Gereformeerde Gemeenten. Deze vereniging liep vermoedelijk geheel aan de leiband van de Aagtekerkse boeren en vormde dus een concurrent voor de NCLB-afdeling. Wanneer NCLB-spreker A. Vingerling op een propaganda-avond sprak in Aagtekerke, luisterde de zaal stilzwijgend toe. De boeren regelden dan dat de zaterdagavond daarop SGP-voorman D. Kodde, burgemeester van Zoutelande, kwam spreken tégen vakorganisatie. Pas begin 1937 verklaarde een Rijksbemiddelaar het contract van Oostkapelle, met tien gulden als winterloon, bindend voor Aagtekerke.

Met voorkeurstemmen in de raad

Ook binnen zijn eigen kring, de ARP, werd Jobse tegengewerkt. Toen hij in 1939 met voorkeurstemmen – na een privé-actie door de plaatselijke veldwachter – tot raadslid werd verkozen, verdrong hij daarmee een gereformeerde boer van het pluche en dat werd hem niet in dank afgenomen. Een en ander leidde er toe dat Jobse in de tweede helft van de jaren veertig verhuisde naar Zeist waar hij een baan als tuinman op een landgoed kon krijgen. Bij de eerste naoorlogse raadsverkiezingen te Aagtekerke, in 1946, kwam hij overigens ook al niet meer voor op de ARP-kandidatenlijst.

Kolenvereniging

Meer succes had Jobse als voorzitter van de in 1906 opgerichte Aagtekerkse coöperatieve kolenaankoopvereniging. De voordelige aankoop van kolen (voor brandstof) via de Handelskamer te Rotterdam, gepraktiseerd door de Aagtekerkse en andere verenigingen, was de groothandel echter een doorn in het oog. Met de naar aanleiding daarvan opgerichte organisatie van groothandelaren in kolen, de Kolenconventie te Den Haag, kwam het in 1933 tot een hooglopend conflict. De Kolenconventie eiste dat de kolenverenigingen – die in bijna elk Zeeuws dorp bestonden en soms zowat de hele bevolking van kolen voorzagen – aan hun leden dezelfde prijs zouden berekenen als de prijs die bij de kleine kolenhandelaren gold. Jobse was inmiddels voorzitter van de Federatie van Comités inzake kolenprijzen in Zeeland. Deze werd nog in 1933 omgevormd tot de Zeeuwsche Federatie van Coöperaties en Kolenbonden die 20.000 leden vertegenwoordigde. Het beleid van de Federatie werd met name bepaald door de Vlissingse socialist L.P. van Oorschot, die secretaris was.

De Federatie kreeg steun van de Handelskamer en zeker toen de regering en de Tweede Kamer zich na enkele jaren ermee gingen bemoeien, werd de controverse mede een overheidskwestie. Hoogtepunt was een vergadering te Zierikzee waar Jobse sprak voor 400 man, in aanwezigheid van vier Kamerleden die poolshoogte kwamen nemen. Jobse en Van Oorschot gingen per vliegtuig van vliegveld Vlissingen naar Haamstede en zo naar Zierikzee omdat Van Oorschot geen tijd had voor een reis per boot. Jobse was daarmee de eerste inwoner van Aagtekerke die vloog.

In ca. 1936 was het duidelijk dat, mede door de overheidsbemoeienis, de opzet van de Kolenconventie om de kolenbonden eronder te krijgen, was mislukt. De strijd had zelfs nog meer particulieren dan voorheen in de richting van coöperatieve aankoop gedreven. Alleen moesten de kolenaankoopverenigingen zich voortaan laten inschrijven bij de Kamer van Koophandel en dus een officiële coöperatieve structuur aannemen – voorheen hadden zij soms geen enkel officieel statuut. De Zeeuwsche Federatie van Coöperaties en Kolenbonden functioneerde met Jobse als voorzitter tot ca. 1941 en herleefde na de Tweede Wereldoorlog (in juli 1947). Vanwege zijn verhuizing naar Zeist speelde Jobse na de heroprichting daarin echter niet lang meer een rol.

Auteur

-Jan Zwemer, 2012

Literatuur