Jean de Labadie/EvZ1982-1984
Tekst uit de Encyclopedie van Zeeland 1982-1984
(Bourg, bij Bordeaux, 13 febr. 1610 - Altona, bij Hamburg, 13 febr. 1674). Predikant. Kreeg van de jezuïten een strenge rooms-katholieke opvoeding, waarvan hij de invloed eigenlijk nooit is kwijtgeraakt. Heeft aanvankelijk als priester gewerkt. In 1650 sloot hij zich aan bij het gereformeerd protestantisme en werd in 1652 predikant te Montauban. Vanwege de toenemende druk van de regering op de hugenoten kon hij het in Frankrijk niet uithouden. Vertrok daarom in 1659 als boetprediker naar Genève. Werd in 1666 beroepen bij de Waalse gemeente te Middelburg. Dit beroep werd door Anna Maria van Schuurman, die met De Labadie correspondeerde, gesteund. In Middelburg zette hij zijn boetpredikaties voort. De Labadie bracht uit Genève drie vrienden mee, onder wie Pierre Yvon (1640-1707). Zijn roem was hem reeds vooruitgegaan en hij maakte door zijn spontane wijze van preken een enorme opgang. De kerken waren te klein. Zoals bij alle boetepredikingen vaak het geval is, kreeg de wederkomst van Christus alle aandacht. Buiten de kerkdiensten ging de Labadie afzonderlijke bijeenkomsten houden voor mensen die meer 'ingeleid' waren. Ook dit was in die tijd niet ongebruikelijk. Hij wilde gemeenschappen van wedergeborenen, bij wie de wedergeboorte niet alleen bleek uit hun geloofsleer, maar ook uit hun geloofsleven. Deze conventikelen moesten de kiemen worden om heel zijn gemeente en heel zijn kerk te hervormen tot een kerk van waarachtig bekeerden. Hij vond dat de kerk de genade te goedkoop maakte. De Labadie ging toen onderscheid maken tussen het uitwendig en het inwendig verbond. Dit laatste was alleen daar waar de H. Geest zijn gaven aan het mensenhart had geschonken. Het werd De Labadie echter steeds meer duidelijk dat de kerk niet te reformeren was zoals hij meende dat het moest; opzicht en de tucht deugden er niet. Yvon zou later de gedachten van De Labadie nader uitwerken door de kerk in vijf soorten leden in te delen: ware gelovigen, tijdgelovigen, zwakgelovigen, huichelaars en tenslotte de totaal wereldse mensen, bij wie zelfs geen enkel teken van bekering aanwezig is. Het conventikel werd steeds meer het ideaal. Later werd dit alles een bekend thema van het piëtisme, waar menige gedachte van De Labadie terug te vinden was. De eerste geïdealiseerde christengemeenten stelde men zich tot voorbeeld. Steeds meer bleef De Labadie aansturen op een gemeente van wedergeborenen buiten de officiële kerk. Terzelfder tijd was Jacobus Koelman die als lid van de classis Walcheren de strijd van nabij had meegemaakt, gelijkgezind actief in Sluis. Er ontstond een zekere vriendschap tussen beide mannen maar toen De Labadie een eigen gemeente naast de kerk ging vormen, kreeg hij Koelman tegenover zich en deze werd zelfs een van zijn meest principiële bestrijders. Koelman, die een door en door kerkelijk man was en dit ondanks alles gebleven is, trachtte De Labadie te weerhouden. Hij schreef hem daarover. De Labadie stelde toen dat onbekeerden uit de kerk moesten worden geweerd; anders zou het getal der bekeerden spoedig door dat der onbekeerden worden overtroffen en daarmee zou de kerk ophouden kerk te zijn. Koelman wees hem er toen op dat hij de kerk zag als een soort vereniging, waarin de meerderheid de doorslag gaf. De kerk komt niet tot stand doordat een aantal gelovigen zich verenigt, maar doordat Christus haar sticht en bewaart door zijn Woord en Geest. De kerk is als een akker waar onkruid en tarwe dooreen groeien. Doch deze waarschuwing van Koelman mocht niet meer baten. De Labadie kon in de onvolmaakte kerk de sterkte van Gods Verbond en van Zijn beloften niet erkennen. De Labadie is een eigen weg gegaan en vormde een eigen gemeente. Het eigenlijke conflict in Middelburg brak los toen De Labadie weigerde bepaalde gemeenteleden toe te laten tot het Heilig Avondmaal. Hij ging bepalen wie er wel en niet aan mochten deelnemen. Op de vraag, die hem toen gesteldwerd, wie uitmaakt of iemand wedergeboren is, antwoordde De Labadie dat hij dat wist door de stem van de H. Geest in hem. Hij ried zelfs aan geen Avondmaal te vieren als men dat moest doen met mensen van wie men de wedergeboorte in twijfel moest trekken. In 1668 werd De Labadie door de Waalse synode geschorst. Toen hij toch voortging met prediken en het verzamelen van zijn uitverkorenen, werd hij het jaar daarop door de Waalse synode te Dordrecht afgezet. De magistraat van Middelburg ontzegde hem het verblijf in deze stad. Met zijn medestanders vormde hij toen een eigen gemeente in Veere, waarvoor extra huizen moesten worden gebouwd. Dit verblijf heeft echter maar kort geduurd. In Amsterdam, waar De Labadie een gemeente stichtte, sloot Anna Maria van Schuurman zich aan. Zij is tot haar dood (Wiewerd 1678) lid gebleven. Ook hier ontstond beroering, waarna hem na enige jaren het verblijf werd ontzegd. Via Herford en Altona, waar De Labadie overleed, belandde zijn gemeente op Waltha-State te Wiewerd, waar een christelijk communistisch experiment werd voortgezet en men leefde in gemeenschap van goederen, zonder burgerlijk huwelijk en in grote soberheid wat kleding en leefwijze betreft. Het leven van de gemeente is door Anna Maria van Schuurman in 'Eucleria' beschreven. Nu is het in de geschiedenisvan de kerk nog nooit voorgekomen dat men door strenge tuchtmaatregelen een stroming heeft kunnen onderdrukken. In die enkele jaren van zijn verblijf te Middelburg heeft De Labadie met de kern van zijn gedachten een diepe indruk gemaakt en deze is hier blijven doorwerken, ook toen De Labadie was vertrokken. Tientallen jaren nadien wist men in Middelburg nog van conventikelen van labadisten. In de verdere beweging die De Labadie veroorzaakte, is de Zeeuwse inbreng duidelijk aanwijsbaar en ook op Waltha-State vinden we Zeeuwen terug. Aan de drie freules Van Aerssen van Sommelsdijk is het te danken dat de labadisten tenslotte in Wiewerd belandden. Zij hadden Waltha-State in bezit en brachten dit landgoed in de gemeenschap in. Een van de drie ging een gemeenschap aan met Yvon. Van een huwelijk wilde men in de commune niet meer weten. De broer van de drie freules, Cornelis van Aerssen van Sommelsdijk (1637-1688), had een derde deel van Suriname gekocht en werd gouverneur van dat gebied. Met zijn medewerking hebben de labadisten vanuit Wiewerd daar in 1680 een kolonie gesticht. Toen de gouverneur werd vermoord, was het gedaan met deze stichting, die veel geld had gekost; berooid keerden de deelnemers naar Waltha-State terug. Tot de groep die in Middelburg was gebleven, behoorde ook Jasper Dankaerts (1639 - 1702 of 1704), een kuiper van de V.O.C. In 1679-1680 maakte hij een reis naar Noord-Amerika, om te zien of aldaar een kolonie van labadisten kon worden gesticht. Zijn journaal van deze reis is bewaard gebleven. (Aan deze reis dankt het Zeeuwsch Genootschap de curieuze Indianen-bijbel, thans in bruikleen bij de Prov. Bibliotheek).
Nadien ging hij naar Wiewerd en het gevolg was dat er in Pennsylvanië een kolonie van labadisten kwam. Ook deze is op een mislukking uitgelopen. De oorzaak, zowel hier als in Suriname en Amerika was dat men teveel afgesloten van de overige bevolking leefde en alleen met eigen ziel en zaligheid bezig was. In 1688 werd te Wiewerd de gemeenschap van goederen opgeheven. Leven dat zich afsluit van de buitenwereld en alleen zijn eigen aard tot ontwikkeling poogt te brengen, verstart. Omstreeks 1732 was de gemeente uitgestorven. Van de talloze geschriften van De Labadie zijn La Réformation de l'Eglise (1667) en het Manuel de piété (1668) het bekendst.