Jan Jacob Brahé/EvZ1982-1984

Uit encyclopedie van zeeland
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

(Delft 13 november 1726 - Vlissingen 5 juli 1776). Predikant. Doorliep de latijnse- en illustere school te Amsterdam, waarna hij theologie studeerde te Utrecht; op 12 september 1751 werd hij naar Vlissingen beroepen en daar op 9 januari 1752 bevestigd. Toen in 1758 uit de classis van Monsjou bedenkingen kwamen tegen het eerste der Walcherse artikelen schreef hij: 'Aanmerkingen over de vijf Walcherse artikelen' (Middelburg 1758) gevolgd door een 'Brief ter opening van de geschiedenis der geschillen wegens zijn boek over de vijf Walcherse artikelen' (Utrecht 1758); hij stelde dat de rechtvaardiging ging vóór het geloof, dat het geloof alleen een middel was waardoor men van de rechtvaardiging verzekerd was. Deze opvatting werd o.a. bestreden door de griffier der admiraliteit, Pieter Boddaert, in het geschrift: ‘Wolken van getuigen voor de leer der rechtvaardiging door en uit het geloof’ (Amsterdam 1759), waarop Brahé repliceerde met: ‘Wolke van getuigen voor de leer der rechtvaardigmaking’ (1759), vervolgens Boddaert met: 'Ledige verdediging der Wolke van getuigen' (Middelburg 1759), wat Brahé weer deed reageren met een ‘Proeve van aanmerkingen op de Wolke van getuigen enz.' (Middelburg 1759). Ook Holtius, zijn oom, mengde zich zowel in deze zaak, als in die tegen de Middelburgse predikant August van der Sloot, n.a.v. Brahé's 'Noodige verdediging van waarheit en leere tegen ds. A. van der Sloot' (Middelburg 1760). De classis stelde Brahé 3 september 1761 in het gelijk, waardoor de gemoederen zo hoog oplaaiden dat de Staten van Zeeland de zaak per resolutie onderdrukten (18 september 1761). Brahé behoorde tot de poëzie-liefhebbers (zijn eigen verzen zijn waardeloos), die in 1753 te Vlissingen het genootschap 'Tenues conamur grandia' oprichtten en is een der stichters van het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen, door de Staten van Zeeland op 20 maart 1769 bekrachtigd. Samen met Is. Winkelman en J. Tjeenk vormde hij het eerste bestuur. In het eerste deel der ‘Verhandelingen’ (Middelburg 1769) vindt men zijn: ‘Salomo's Kroonregt verdedigt; en Adonia, Abjathar en Jacob wegens hoogverraad gestraft’ (blz. 209-92). Grote bekendheid verwierf hij met zijn 'Kerkelijke redevoering ter gelegenheid van het tweede eeuwgetijde der Vlissingsche vrijheid’ (Vlissingen 1773). In oktober 1775 werd hij getroffen door een beroerte en vroeg emeritaat, wat hem op 27 juni 1776 verleend werd.