Gerrit Adriaan Fokker/EvZ1982-1984
(Middelburg 17 december 1811 - Middelburg 24 augustus 1878). Jurist. Lid van Gedeputeerde Staten van Zeeland (1853) en van de Tweede kamer der Staten-Generaal (1849, 1859, 1868, 1875); oprichter van de Provinciale Bibliotheek van Zeeland (1859). Broer van Adriaan Abraham *Fokker.Doorliep de Franse en Latijnse School en maakte in augustus 1831 als vrijwilliger bij de Zeeuwse Schutterij de Tiendaagse Veldtocht mee. Liet zich in november 1831 als student in de rechten te Leiden inschrijven en legde in korte tijd zowel zijn kandidaats- als doctoraalexamen af. Promoveerde in juni 1836 op het proefschrift `De futura potestatis judiciariae ordinatione ex legibus 18 Apr. 1827 et 28 Apr. 1835', waarin hij het verschil dat tussen beide wetten bestond, uiteenzette met kritische opmerkingen over sommige artikelen. Na zijn promotie vestigde hij zich als advocaat te Middelburg, waar hij werd benoemd tot opperstrandvonder in de ambtsgebieden Westkapelle en Bewesterschelde. In 1843 werd hij aangesteld als procureur bij de toenmalige Rechtbank van Eerste Aanleg in Middelburg (de arrondissementsrechtbank) en het Provinciaal Gerechtshof, terwijl hij van 1851-1853 kantonrechter te Middelburg was. Bij de eerste verkiezingen na de grondwetsherzieningen van 1848 werd Fokker voor het kiesdistrict Zierikzee in de Tweede Kamer der Staten Generaal gekozen, maar hij moest zijn plaats in 1850 al weer afstaan aan een andere Zeeuwse afgevaardigde, wegens een nieuwe indeling van de kiesdistricten. Als Kamerlid was hij een aanhanger van de liberale beginselen en hield hij zich vooral bezig met het spaarbankwezen, de belastingen, het kiesstelsel, de polderen waterschapsbelangen. Was (bestuurs)lid van een groot aantal verenigingen ter bevordering van het algemeen belang en van kunst en wetenschap; zo was hij lange tijd voorzitter van de Vereniging voor Zeeuwse Muziekfeesten, waarvan hij in1850 mede oprichter was. Fokker was een hardwerkende man, die echter de gave om zich bemind te maken miste. Uit waardering voor zijn werk werd hem het lidmaatschap aangeboden van het Zeeuwsch Genootschap (1844), het Historisch Genootschap in Utrecht (1861) en de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde (1863).