Gasthuis

Uit Wiki ZB
Ga naar: navigatie, zoeken
Gasthuis

Tekst uit de Encyclopedie van Zeeland 1982-1984


Ook Godshuis genoemd. Aanvankelijk (Vroege Middeleeuwen) een tehuis, dat onderdak bood aan pelgrims en armen. Ontwikkelde zich later tot hospitaal en bejaardentehuis omdat bij ziekte en ouderdom minvermogenden alleen daar verzorging konden krijgen. Van de gasthuizen in Zeeland noemen wij:

Het St.-Barbara-gasthuis te Middelburg. Gesticht in 1308, waarschijnlijk door verscheidene broederschappen of gilden. Aanvankelijk heette het `Onser Vrouwenhus' of `Onser Vrouwen Hospitali', vanaf 1447 'St. Barbaragasthuis'. Met de invoering van de hervorming werd de naam ingekort tot 'Het Gasthus'. Het was een 'all purpose building' voor armen, zieken, passanten, proveniers (personen die tegen betaling levenslang onderhoud genoten), zwervers en wezen. Het stond op de hoek van de Lange Delft en de Nieuwstraat en bezat twee afvoerkanalen, die uitmondden in de Arne. Het gesticht teerde financieel op de rente van een aanzienlijk aantal pachthoeven. Aan het hoofd stonden een moeder, een chirurgijn en een pastor, die geassisteerd werd door een kosterechtpaar. Als opperste autoriteit golden de vier Gasthuismeesters, leden van het St.-Barbaragilde. De bevolking bestond gedeeltelijk uit rauwe klanten, die in de 'baaierd' huisden en op gezette tijden door de rakkers van de schout onderhanden werden genomen. In de loop van de 16e eeuw breidde het personeel zich uit. Tijdens de omsingeling van het beleg van de stad door Mondragon in de zeventiger jaren der 16e eeuw werd het gasthuis overladen met patiënten, maar inkomsten had het niet meer, omdat de pacht niet langer kon worden voldaan. De mortaliteit, vooral wegens de pest, was onrustbarend groot, vooral bij vreemdelingen. Financieel hield het Gasthuis zich later staande door legaten waarbij dat van Jan Matens, oud burgemeester van Vlissingen (1605) van grote betekenis is geweest. Het geldelijk beheer werd geregeld in ordonnantiën, waarvan de oudste uit 1604 schijnt te stammen. In de 17e eeuw stootte het gasthuis taken af: gevangenen, 'simpelen' en pestlijders werden apart ondergebracht, al genoten zij nog gedeeltelijk onderstand van het gasthuis. Cornelis v.d. Voorde, een bekend chirurgijn, verrichtte tussen 1614 en 1660 secties in het gasthuis, waar een chirurgijnskamer werd ingericht, die tevens diende voor examenen leslokaal. Tijdens de jaren van grote economische bloei was de behoefte aan een gasthuis gering. De vier chirurgijnen en sinds 1600 bovendien twee doctores, werden door de stedelijke magistraat aangesteld. In de loop van de 17e eeuw verarmde het gasthuis gaandeweg, terwijl het bestuur, vroeger bestaande uit eenvoudige gildebroeders, in deftige handen viel. De inlijving van ons land bij Frankrijk betekende, met name door de instelling op 29 aug. 1811 van een `Commission de Bienfaisance', een omwenteling in het gasthuiswezen. De concentratie van de gestichten te Middelburg onder één bestuur bleef bestaan na de bevrijding in 1813. Op 12 januari 1815 werd te Middelburg 'Het College van Regenten over de Godshuizen' ingesteld, dat een bijkans failliete boedel overnam. Tot redding van de eeuwenoude instelling pasten de regenten uiterste zuinigheid toe. J. de Man (vader van de bekende dr. J.C. de Man) lector aan de anatomische school, blies met zijn ontleedkundig onderzoek het gasthuis nieuw leven in. Bovendien vereiste de Klinische School onderricht aan het ziekbed. Tijdens de Belgisch-Nederlandse troebelen (1830-1839) stelde De Man de obsolete staat van het gebouw aan de kaak: het ontbreken van een operatiekamer, de ligging van de afdeling voor besmettelijke ziekten in het hart van het gebouw, welige tierplaatsen voor wandluizen in hoeken en gaten. De magistraat deed niets, totdat in 1855 dr. J.C. de Man in vriendelijke-verbale verpakking een vinnig geschrift publiceerde: 'Het verschijnen en de verspreiding der variolae te Middelburg in 1855'. Dit leidde tot actie en na een korte competentietwist wie het besluit zou nemen tot de bouw van een nieuw gasthuis: de gemeente of het regentencollege, werd de bouw, aan het Noordbolwerk, be

gonnen. Op 24 oktober 1866 had de plechtige inwijding plaats.

St.-Jans-Gasthuis te Aardenburg. De eerste bronnen die van dit Gasthuis gewagen dateren uit 1258, toen de schepenen der stad over het bestuur van de inrichting onenigheid hadden met de bisschop van Doornik. Hoewel ook Oostburg, IJzendijke en andere plaatsen in de streek gasthuizen bezaten, verdient dat van Aardenburg bijzondere aandacht. Aardenburg was in die dagen nl. vol van rijke kooplui, de welvaart trok ook minder bedeelden aan: zwervers, bedelaars, weggelopen slaven en uitgebroken gevangenen. En voorts pelgrims. De stad was sinds 1273 gezegend met een 'wonderbeeld' van O.L. Vrouw met kind en inktpot in de thans verdwenen Mariakerk. De `wonderinkt' gleed als goud in de Aardenburgse zakken, wanneer grote pelgrimages zich naar de plaats des heils richtten. Vele onbemiddelden zullen onderdak gevonden hebben in het Gasthuis. Exacte vermeldingen over de samenstelling van de bevolking ervan ontbreken evenwel. De broeders en zusters volgden evenals die te Damme en Brugge in de St.-Janshospitalen de regel van St.-Augustinus, die doortrokken was van strengheid en tucht. Het Gasthuis was niet rijk: proveniers brachten kennelijk weinig binnen en de 268 gemeten grond werden herhaaldelijk geteisterd door oorlogsbenden, vooral ten tijde van de strijd tussen Maximiliaan van Oostenrijk en Brugge (1488-1492). Na 1568 ging het Gasthuis sterk achteruit, het werd bevolkt door 'schamele passanten en mendicanten' (slachtoffers van Alva's verbeurdverklaringen). Na 1572 hielden Geuzenbenden er hun domicilie en na de ontmanteling der stad in 1581 veel vluchtelingen-om-den-gelove. Het Gasthuis verzonk in onbeduidendheid, toen bij bisschoppelijk besluit sinds 1559 ressorteerde Aardenburg onder het diocees Brugge zuster Quintine Daalmans vervangen werd door zuster Maaiken Uytenhove. De dames krakeelden het gesticht naar de af grond. Toen in 1604 de `Staatsen' Aardenburg veroverden, ging het Gasthuis in reformatorische handen over. De bronnen omtrent de periode 1604-1929 (toen werd de stichting met toestemming van Gedeputeerde Staten opgeheven) bevinden zich in het gemeentehuis te Aardenburg.


AUTEUR

A.M. Lauret


LITERATUUR

D. Schoute, Geschiedenis Gasthuis Middelburg. A.A. Fokker en J.C. de Man, De gestichten, 1, 5-23. J. de Hullu, Geschiedenis Sint-Jansgasthuis, 1-53. Catalogus Sint-Janshospitaal Brugge 1976.


AFBEELDING

Het Gasthuis te Middelburg aan het Noordbolwerk (1925). Het Gasthuis te Middelburg, situatie als op de vorige foto (opname 1980). De voorgevel van het Gasthuis te Middelburg (afgebroken 1867). Kopie van een aquarel van J.F. Schutz door Jac. Hollestelle.