Francois van of d'Aerssen/EvZ1982-1984

Uit encyclopedie van zeeland
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

(Brussel 1572 -' s-Gravenhage 27 sept. 1641), heer van Sommelsdijk, de Plaat en Spijk. Studeerde te Leuven, Leiden (ingeschreven 27 september 1588) en Parijs en trad in 1594 in dienst van de machtige Hugenoot du Plessis-Mornay. In 1598 vergezelde hij Van Oldenbarnevelt en Justinus van Nassau als secretaris naar Parijs, waar hij agent, vervolgens gezant en later ambassadeur werd (1609-1613). Als zodanig heeft hij zeer geijverd voor een goede verstandhouding tussen de Nederlanden en Frankrijk; door Hendrik IV, wiens achting hij genoot, werd hij in de adelstand verheven.

Was hij eerst een vertrouwensman van Van Oldenbarnevelt, in de Bestandskwestie koos hij de zijde van Maurits en werd diens raadsman. Na de dood van Hendrik IV mengde hij zich niet al te voorzichtig in de intriges tegen de koningin-weduwe Maria de Medici en werd op instigatie van de Franse regering als ambassadeur ontslagen. Van Aerssen schreef deze smaad echter toe aan Van Oldenbarnevelt, wiens persoonlijke en verbitterde vijand hij sedertdien was. Hij heeft weliswaar 'met eere ende eedt' ontkend de auteur te zijn van de hatelijkste pamfletten uit die dagen: Practycke van den Spaenschen Raadt, en Noodtwendigh ende levendigh discours (1618), maar het was duidelijkdat hij Van Oldenbarnevelt dood wenste. Over de geschiedenis van zijn ontslag van1613 heeft hij in 1618 met de schoonzoon van Van Oldenbarnevelt, Van der Myle, een heftige pamflettenstrijd gevoerd, waarin hij zijn houding verdedigde in zijn aan de Staten-Generaal aangeboden 'Noodighe Remonstrantie', gevolgd door twee 'Antwoorden' op de `Vertooghen' van Van der Myle. Na de terechtstelling van Van Oldenbarnevelt (`daar is geen andere remedie' zou hij gezegd hebben) kocht hij de heerlijkheid Sommelsdijk, liet zich naturaliseren (19 oktober 1618) en werd op instigatie van Maurits op 19 januari 1619 tot de Ridderschap en de Staten van Holland toegelaten. Tot 1623 bestuurde Van Aerssen de buitenlandse politiek van de Republiek. In 1620 bracht hij het verbond der Staten met Venetië totstand, vervolgens werd hij naar Engeland gezonden (1621) wat in 1625 het of- en defensief verdrag tot gevolg had. Ook bij Frederik Hendrik stond hij hoog in aanzien en hij ondersteunde met hem de politiek van Richelieu, bekroond door het Traité de Partage (1635). In 1639 werd hij wederom naar Engeland gezonden toen de slag bij Duins (21 oktober 1639) daar als een ernstige inbreuk op de Engelse neutraliteit werd gevoeld. In 1641 regelde hij er het huwelijk van Willem II met Maria Stuart, de dochter van Karel I. Niet geheel ten onrechte werd hij door Richelieu een der grootste diplomaten van zijn tijd genoemd.