Drinkwatervoorziening

Uit encyclopedie van zeeland
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Drinkwatervoorziening

Tekst uit de Encyclopedie van Zeeland 1982-1984


Zeeland heeft ten aanzien van de drinkwatervoorziening, evenals de meeste andere kustprovincies, van oudsher te kampen gehad met het probleem van grondwaterverzilting door kwel van het zeewater. Het gebrek aan zoet water is eeuwenlang een factor geweest, die mede bepalend was voor de economische ontwikkeling en de gezondheidstoestand in Zeeland. Slechts bij de woningen op de zandruggen, oude verzande geulen, waarin zich meestal voldoende water verzamelde en in de duinen konden welputten worden gegraven. De overige behuizingen moesten het met regenbakken en –putten doen, zodat daar bij onvoldoende regen al spoedig watergebrek heerste. Zelfs de Romeinen, die o.a. bij Maastricht en Nijmegen in hun legerplaatsen een voor die tijd in deze streken technisch hoogstaande watervoorziening en zelfs badhuizen gebouwd hadden, kwamen in hun nederzettingen te Aardenburg en Haamstede niet verder dan houten of natuurstenen waterputten. Ook na omstreeks 800 na Chr., toen Zeeland weer deels boven water kwam na de Duinkerke II transgressiefase en zelfs nog na de bedijkingen, kon slechts op weinig plaatsen goed drinkwater worden gewonnen.Na het bedijken waren de activiteiten van de bevolking zelf debet aan de verzilting. De*moernering, zoals die bijv. op Schouwen bij het Zuidland vlak achter de dijk werd uit geoefend. was er de oorzaak van, dat vele zoetwaterputten voor het vee in dat gebied door de zoute kwel onder de dijk door verziltten. Volgens een beschrijving van de arts Coronel was het gebrek aan goed, onbesmet drinkwater nog in de 19e eeuw één van de oorzaken van de vele ziekten onder het armste deel van de bevolking. In de steden was het met de watervoorziening niet veel beter gesteld dan op het platteland; het water werd daar hoofdzakelijk betrokken uit pompen. Middelburg bezat in de 19e eeuw nog 30 pompen, waarvan de meeste zich in het oud

ste deel, de Burght, bevonden. In 1873 werden er 10 ongeschikt en 8 andere slechts middelmatig geschikt bevonden voor drinkwater. In droge zomers was er praktisch overal watergebrek; de meest recente en beruchte zomers waren die van 1911, 1921 en 1922. De grootste centrale waterleveranciers waren vanouds de kloosters en de kerken, waar men in tijden van nood water distribueerde. Pas na de komst van de duinwaterleiding kwam er bij stukjes en beetjes een einde aan het watergebrek in Zeeland. Vlissingen was de eerste stad waar een waterleidingbedrijf werd gevestigd, in 1884 gesticht door Diemont van Dathar uit Arnhem, nadat een concessieaanvraag door D. Dronkers in 1870 niet tot het gewenste gevolg had geleid. In 1875 was van rijkswege een distilleertoestel aangeschaft, waarmee zoet water uit zout water werd bereid. Het particuliere bedrijf van Diemont van Dathar werd in 1887 een naamloze vennootschap, die in 1933 door de gemeente werd overgenomen. In 1892 werd het Middelburgse gemeentelijke waterleidingbedrijf opgericht, dat nu (1981) nog steeds een zelfstandige waterleverancier is. Het eerste streekwaterbedrijf in Nederland, de NV `Waterleiding Maatschappij Zuid-Beveland', waarin 24 van de 25 gemeenten in het gebied deelnamen, kwam in 1910 tot stand. De levering, via een watertoren te Goes, begon in 1913. Borssele stichtte in 1910 een eigen bedrijf. In Tholen werd in 1916 een waterleidingmaatschappij opgericht, met waterwinning vanuit Halsteren, nadat pogingen om met Bergen op Zoom samen te werken mislukt waren. Deze onderneming leverde eveneens water aan St .-Philipsland. In 1921 werd de NV Waterleidingmaatschappij `Schouwen-Duiveland' opgericht. Dit project, dat aanvankelijk te duur bleek, leidde pas tot een watervoorziening in 1930 met een watertoren te Zierikzee en een pompstation in de duinen van Schouwen, nadat het Rijk een garantie had verleend. Een aantal gemeenten op Walcheren, o.a. Souburg en Domburg richtten in de jaren dertig waterleidingbedrijven op. Deze betrokken het water uit Vlissingen en Middelburg voor distributie in hun gemeenten. In Zeeuws-Vlaanderen begonnen de besprekingen voor het oprichten van een algemene watervoorziening reeds in 1913. Pas in 1926 echter werd de NV `Zeeuwsch-Vlaamsche Waterleiding Maatschappij' opgericht. Er namen 23 van de toen bestaande gemeenten aan deel. Deze onderneming werd echter, zonder dat het tot concrete resultaten was gekomen, in 1933 weer geliquideerd. Op dezelfde dag stichtten de gemeenten Aardenburg, Breskens, Hulst, Sas van Gent en Terneuzen de NV 'Waterleiding Maatschappij Zeeuwsch-Vlaanderen'. Nadat ook Axel en St.-Jansteen waren toegetreden, begon men met de aanleg. Toen Vlissingen, dat aanvankelijk via het pompstation te Biggekerke water betrok, meer water nodig had werd in 1936 de NV Waterleidingmaatschappij 'Midden Zeeland' opgericht. Aan deze onderneming namen behalve de NV's uit Vlissingen en Middelburg ook de `Waterleidingmaatschappij Zuid-Beveland' en de provincie deel. Men bouwde bij de Sloedam een opjaagstation en een transportleiding naar Vlissingen om ook water uit Noord-Brabant te kunnen betrekken. Ook werd er een watertoren te Souburg gebouwd. Deze werken kwamen in 1938 gereed. Achtereenvolgens in 1950, 1951 en 1953 werden de NV's te Vlissingen, Souburg en Domburg door 'Midden Zeeland' overgenomen, dat toen ruim 14000 abonnees had. In 1964 fuseerden 'Borssele' en Zuid-Beveland' en op 1 januari 1966 kwam de fusie tussen 'Midden Zeeland' en 'Zuid-Beveland' tot stand. 'Tholen' en 'Schouwen-Duiveland' volgden respectievelijk in 1967 en 1968. Op 1 januari 1970, toen ook `Zeeuwsch-Vlaanderen' toetrad, ontstond de NV `Watermaatschappij Zeeland' met ruim 100.000 abonnees. Tenslotte, na fusie met de 'Stichting de Drinkwaterleiding Goeree en Overflakkee' in 1978 ruim 150.000 abonnees. Op het eind van de tweede wereldoorlog werd op veel plaatsen aanzienlijke schadetoegebracht aan installaties voor de drinkwatervoorziening, voornamelijk tengevolge van de gevechten om de toegang naar Antwerpen. De watertorens te Oostburg en Zierikzee werden vernield en de buisleiding in de Kreekrakdam werd door bombardementen uitgeschakeld. Walcheren stond tengevolge van het geallieerde bombardement op de dijken bijna geheel onder water, waardoor de verbinding van de pompstations te Oranjezon en Biggekerke naar respectievelijk Middelburg en Vlissingen verbroken werd. Speciaal voor Middelburg, waar het grootste deel van de Walcherse bevolking was geconcentreerd, bracht dit grote problemen. In beide steden moest men het een tijdlang met regenbakken stellen, waarvan er vele gedurende hoge vloed onbruikbaar waren. Vlissingen had tot januari 1945 de beschikking over de verdampingsinstallaties van een in aanbouw zijnd schip op de werf `De Schelde'. Gedurende de vorstperiode werd er zelfs sneeuw gesmolten. Op Tholen, dat in 1944 van februari tot november overstroomd was, kon men slechts met moeite het resterende deel van de bevolking van water voorzien. Ook tengevolge van de overstromingsramp in 1953 was de watervoorziening ernstig gestremd. Op Schouwen-Duiveland was het buizennet tengevolge van de inundatie door de duitse bezetting in 1944 sterk gecorrodeerd en nu dit euvel opnieum, de kop opstak moest o.a. 30 km nieuwe leiding worden gelegd tussen Burgh en Zierikzee. Even nadat de nieuweleiding in gebruik werd genomen, bezweek de noodleiding waardoor Zierikzee aan een tweede periode van ernstig gebrek aan drinkwater ontsnapte. Bruinisse werd tijdelijk door middel van plastieke zinkleidingen met het Brabantse net verbonden. Op Zuid-Beveland dreigden de hoofdtoevoerleidingen telkens weer door de getijstromen te worden vernield. Door steenstortingen, zelfs met behulp van een Baileybrug werden de verbindingen in stand gehouden. De voorziening op Walcheren kwam in moeilijkheden doordat het opjaagstation op de Sloedam door overstroming werd uitgeschakeld, terwijl tevens de winplaats bij Oranjezon door zeewater werd overspoeld. Slechts de voorziening te Biggekerke bleef over. Het grote aanbod voor hulp van buiten werd voornamelijk door de Vereniging van Exploitanten van Waterleidingbedrijven gecoördineerd. Vanuit Rotterdam werden drinkwaterschepen van het eigen bedrijf ingezet. Voor Middelburg en Zierikzee werd de hulp van het Rotterdamse bedrijfsleven ingeroepen, dat grote tankschepen inzette. Amerikaanse en Britse militairen kwamen met respectievelijk 30 en 12 kleine zuiveringsinstallaties te hulp.De controle op het drinkwater en de ontsmetting van materiaal en verbindingen geschiedde door verscheidene laboratoria, o.a. van het Rij ksinstituut voor Drinkwatervoorziening. Gedurende een half jaar was een rijdend laboratorium voor bacteriologisch onderzoek te Zierikzee gestationeerd. Aangezien de winningsmiddelen, waarover in zuidwest Nederland kan worden beschikt een produktie van 45 millioen m' per jaar niet kunnen overschrijden en het verbruik deze waarde reeds dicht nadert, is er naar aanvullende middelen gezocht. De watervoorziening op Schouwen-Duiveland en die op Goeree-Overflakkee werden door middel van infiltratie van water uit het Haringvliet aangevoerd via een buisleiding in de duinen veilig gesteld. Voor Midden-Zeeland en Zeeuws-Vlaanderen werd een oplossing gevonden door water uit de spaarbekkens in de Biesbosch aan te voeren door middel van een 100 km lange transportleiding. Met deze aanvullende capaciteiten kan de produktie ruim verdubbeld worden, zodat Zeeland op dit gebied voorlopig geen problemen heeft.


AUTEUR

Vaane, Van Rossum


LITERATUUR

Antonisse. water voor Zuidwest Nederland. Dronkers, Beschouwingen over ons drinkwater. Kostense, De waterleiding in Zeeuws-Vlaanderen. Vereniging voor waterleidingbelangen. Vijftig jaar drinkwater. Van Sloten, Vijftig jaar water op Schouwen-Duiveland. Van Rossum, Van waterdrazer tot tapkraan.


AFBEELDING

De watertorens van Scherpenisse, Domburg, K loetinge, Souburg en Vlissingen (v.l.n.r.).