Dok

Uit encyclopedie van zeeland
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Dok

Tekst uit de Encyclopedie van Zeeland 1982-1984


Een dok of nat dok is een haven, die door middel van een sluisdeur kan worden afgesloten, zodat het waterpeil op een bepaalde gewenste hoogte kan worden gehandhaafd. Het oudste dok in Zeeland is het Marinedok te Vlissingen, op de plaats waar thans de Koninklijke Maatschappij 'De Schelde' is gevestigd. Het Marinedok kwam in 1693 tot stand. In een droogdok kunnen schepen worden drooggezet, zodat inspectie, onderhoud en reparatie van het onderwatergedeelte van het drooggezette schip mogelijk is. Er bestaan vaste of gegraven en drijvende dokken. Vaste of gegraven droogdokken zijn de oudste soort en ontstonden voor het eerst aan het eind van de zeventiende eeuw. Voor die tijd werden de schepen voor reparatie op het droge getrokken of te water liggend 'gekield', d.w.z. zo ver omgetrokken met behulp van takels, dat het te inspecteren of te repareren bodemgedeelte boven water kwam. Met de toename van de tonnage en diepgang der schepen werden beide methoden te omslachtig, zodat het denkbeeld ontstond om het schip in een bassin te plaatsen en na afsluiting het water uit dit bassin te doen verwijderen. Deze inrichtingen kwamen heteerst tot stand in de havens van West Europamet een groot verval tussen hoog- en laagwater. Hierbij werd de dok vloer iets boven het laagwaterpeil aangebracht, zodat bij laag water het water uit het dok weg kon lopen.De eerste dokken ontstonden in Brest, Rochefort, Portsmouth en Vlissingen. Het thans (1980) nog bestaande eerste droogdok in Nederland werd in 1697 ontworpen door de Engelsman Captain John Perry. Het kwam te liggen te Vlissingen in het verlengde van de Pottekaay en was bereikbaar vanuit het Marinedok. In 1704 werd met de bouw begonnen en in 1705 kwam het droogdok gereed. De afsluiting geschiedde met een paar gewone vlakke sluisdeuren. Water dat door de sluisdeuren in het dok drong werd geloosd door middel van een emmerkettingmolen, een werktuig dat via kamwielen door paarden werd aangedreven, die een verticale spil in een draaiende beweging brachten. Het dok geraakte echter vrij spoedig in slechte staat ten gevolge van vernielingen door paalworm en lekkages. In 1744 ontstond een gebrek aan de doksluis van het Marinedok, waardoor het droogdok geheel in verval geraakte. Eerst in 1836 werd het droogdok hersteld en van een schipdeur en een door een stoommachine aangedreven pomp voorzien, waarna het vanaf 1837 tot voor enige jaren vrijwel onafgebroken dienst heeft gedaan. Een drijvend dok bestaat uit een bodemgedeelte en zijkasten. Wanneer een schip in het dok moet worden opgenomen wordt het dok afgezonken door tanks vol te laten lopen, waarna het schip kan worden ingevaren. Het hefvermogen wordt verkregen door het water uit de tanks te pompen. De eerste drijvende droogdokken waren van hout en werden omstreeks 1840 o.a. in Amsterdam gebruikt. Sedert ongeveer 1860 werden drijvende droogdokken van ijzer vervaardigd. In 1872 werd in het vooruitzicht van het gereedkomen van de zeehaven te Vlissingen aan het eindpunt van de nieuwe spoorwegverbinding met Duitsland, het bestaande droogdok te klein geacht voor de te verwachten opbloeiende scheepvaart. De keuze viel op een groot ijzeren drijvend droogdok uit de overweging dat dit niet kon worden aangetast door de paalworm, waarvan in Zeeland veel hinder werd ondervonden. Het desbetreffende wetsontwerp werd echter in 1873 door de Eerste Kamer van de Staten-Generaal verworpen, waardoor Vlissingen nog lange tijd verstoken is gebleven van een droogdok voor grote zeeschepen.

Het tweede droogdok dat in Zeeland werd ingericht, was het Prins Hendrik dok te Middelburg. In 1875 werd aan de Rotterdamse reders Van Zeylen Decker concessie verleend om in het verlengde van de Dam een z.g. opzettingsdok in te richten in een oudegracht. Dit dok bestond uit twee gedeelten. In het achterste gedeelte werd het eigenlijke dok geprojecteerd, voorzien van een houten dokvloer (deze vloer is onder water nog steeds aanwezig). Het voorste diepere gedeelte kon worden af esloten door een sluisdeur van de toegangshaven en door middel van een valdeur van het droogdok. Wanneer een schip in het dok moest worden opgenomen werd het eerst in het voorste gedeelte gevaren, waarna het waterpeil, nadat de sluisdeur was gesloten en de valdeur geopend, door middel van stoompompen zoveel werd verhoogd dat het schip boven de dokvloer gevaren kon worden. In 1876 werd dit dok in gebruik genomen en het heeft nog lange tijd dienst gedaan.

Thans bevinden zich in Zeeland zowel drijvende als gegraven droogdokken. De nieuwe werf Scheldepoort van de Koninklijke Maatschappij 'De Schelde' te Vlissingen-Oost beschikt over twee gegraven dokken met afmetingen van 175 m len g te en 26 m breedte (van de schipdeur) en respectievelijk 215 m lengte en 30,5 m breedte (van de schipdeur) en twee drijvende dokken met 1000 en 7500 ton hefvermogen. Op de werf van `De Schelde' te Vlissingen bevindt zich nog het reeds besproken oude gegraven droogdok, waarvan de lengte 75 m en de breedte van de schipdeur 12,80 m bedraagt. Dezelfde werf is eveneens voorzien van een gegraven dok, waarvan de lengte 148 m en de breedte van de schipdeur 20,5 m bedraagt. De N.V. Terneuzensche Scheepsbouw Maatschappij heeft de beschikking over een gegraven dok met een lengte van 103 m en een breedte van 12,20 m (van de toegangsdeur) en een drijvend dok met 900 ton hefvermogen.


AUTEUR

J.M. Dirkzwager


LITERATUUR

Middelburgsche Courant 15.4.1875. Boorgezel, The first dry doek, 221.


AFBEELDING

Het zg. Kleine Dokje van De Schelde te Vlissingen, gebouwd 1704-1705, met enige wijzigingen in gebruik tot 1974, waarna het gedempt werd. Beelden uit ca. 1900 en ca. 1930. Het Prins Hendrik dok te Middelburg, ca. 1910.