De Perponcher-Sedlnitsky, Geslacht/EvZ1982-1984

Uit Wiki ZB
Ga naar: navigatie, zoeken

Tekst oude Encyclopedie van Zeeland, 1982-1984

Isaac de Perponcher-Sedlnitsky(1572 - kasteel Corneille (Laon) 25 juni 1656). Heer van Maisonneuve (Picardië); trouwde 11 febr. 1607 met gravin Anna van Sedlnitsky, een afstammelinge van Peter van Sedlnitsky, die behoorde tot de Boheemse adel. Het echtpaar had drie zonen, Pieter (1608-1677), Ferdinand (1610-1684) en Willem (1615-1676). Anna had een broer Ferdinand, die in 1617 overleed. Na zijn dood gingen naam, titels en bezittingen van de Sedlnitsky's op Anna over. Na Anna's dood (1635) erfde Isaac de Perponcher deze titels etc. Toen Isaac stierf (1656) erfde de oudste zoon Pieter. Deze had twee zonen, die ongehuwd overleden. Zijn broer Ferdinand de Perponcher-Sedlnitsky (? 15 juli 1610-Sas van Gent mei 1684), graaf van Sedlnitsky, heer van Choltitz, Ftillstein enz., diende als ritmeester, maar in 1647 werd hem het commando over zijn regiment ontnomen, omdat hij zijn kolonel tot een duel had uitgedaagd. Hij vestigde zich te Goes, waar hij enige jaren als schepen deel uitmaakte van de stadsregering. Weer in krijgsdienst getreden maakte hij als kolonel van een Zeeuws regiment de expeditie naar het eiland Funen mee (1665) en onderscheidde hij zich in de slag bij Senef (11 aug. 1674), waarop hij tot president van de Hoge Krijgsraad werd benoemd. In 1676 volgde hij zijn broer Willem op als commandeur van Sas van Gent. Hij overleed daar in mei 1684. Ferdinand had drie zoons, die zonder gehuwd te zijn overleden. De jongste zoon van Isaac de Perponcher Sedlnitsky was Willem de Perponcher (? 20 aug. 1615 - Sas van Gent 24 maart 1676). Heer van Maisonneuve. Was als luitenant kolonel in Staatse dienst en werd in 1656 benoemd tot commandeur van Aardenburg. In 1667 volgde hij Maurits de Grenu op als commandeur van Sas van Gent, waar hij in 1672 bevorderd werd tot brigadier. Hij had één zoon, naar zijn grootvader genoemd: Isaac de Perponcher-Sedlnitsky (Tiel 22 april 1662 - mei 1708). Heer van Maisonneuve. Was in 1690 majoor bij de infanterie, in 1694 werd hij benoemd tot kapitein van de Zeeuwse landmilitie en werd daarna kolonel op de Hollandse repartitie. Hij huwde Anna van den Steene en uit het huwelijk werden enkele zoons geboren; de oudste was Mr. Jacob Arend (Tiel 5 dec. 1692-'s-Gravenhage 14 nov. 1771). Heer van Ellewoutsdijk, Everinge, Coudorpe, Driewegen en Wolphaartsdijk, alsmede van Hongersdijk en van 's-Heer Hendrikskinderen. Hij werd in 1714 als poorter beëdigd te Goes. In 1733 werd hij aangesteld als raadsheer in het souvereine leenhof van Brabant en het land van Overmaze te 's-Gravenhage. Toen in 1733 de laatste zoon van Ferdinand ongehuwd stierf, erfde Jacob Arend titels, bezittingen enz. Immers, aangezien op deze wijze langs de vrouwelijke lijn een nieuw geslacht (de Perponcher) Sedlnitsky was ontstaan had dit formeel ook de erkenning nodig van het stamhoofd der in Bohemen achtergeblevenen, de niet in rechte lijn voortgesproten Sedlnitsky's. Dit familiehoofd was Karl Julius von Sedlnitsky. Deze nu erkende in 1733 zijn Hollandse verwant als graaf en familiehoofd. Toen Jacob Arend in 1771 stierf werd hij begraven te Heinkenszand onder het gedenkteken, dat zijn jongere broer Willem Cornelis daar omstreeks 1719 had laten oprichten. Willem Cornelis de Perponcher-Sedlnitsky (Sas van Gent, ged. 15 mei 1707 - Veere 24 april 1744), broeder van Jacob Arend, heer van 's-Heer Hendrikskinderen, trad in 1729 als kornet der ruiterij in krijgsdienst en werd op 22 mei 1734 als poorter te Goes beëdigd. In 1735 werd hij baljuw te Veere en op 4 maart 1743 werd hij er als raad gekozen. Uit zijn huwelijk werd een dochter geboren. Het geslacht de Perponcher werd voortgezet door de zonen van Jacob Arend (die gehuwd was met Jacoba Maria, baronesse van Wassenaar van Duvenvoorde), Cornelis en Willem Emmery. Cornelis de Perponcher-Sedlnitsky ('s-Gravenhage 3 mei 1733 - 's-Gravenhage okt. 1776). Heer van Ellewoutsdijk, 's-Heer Hendrikskinderen, Wolphaartsdijk enz. Werd in 1750 als poorter beëdigd te Goes en vervolgens wegens de Ridderschap en Edelen van Holland benoemd tot Raadsheer in het Hof van Holland, Zeeland en West-Friesland. In oktober 1776 verdronk hij en werd hij begraven te 's-Gravenhage. Cornelis had drie zonen: Arend Jacob Diederik de Perponcher ('s Gravenhage, ged. 26 mei 1765 - 's-Graven- hage 15 sept. 1822). Heer van Watervliet, Ellewoutsdijk, Everinge, Coudorpe en Driewegen. Hij maakte vóór 1795 als raad deel uit van de vroedschap van Utrecht en was lid van de Generaliteits-Rekenkamer. Bij Kon. Besluit van 28 augustus 1814 no. 14 werd hij in de ridderschap van Zeeland opgenomen, vervolgens trad hij als honorair-kamerheer in dienst van het huis van Oranje. Hij stierf ongehuwd. De tweede zoon van Cornelis, Hendrik George (1771-1856) werd wegens uitzonderlijke verdiensten in de slagen bij Quatre-Bras en Waterloo door Willem I als graaf in de Nederlandse adel ingelijfd. Hij had drie zoons, die in Pruisische krijgsdienst zijn gegaan en in de Pruisische adel zijn ingelijfd. Voor Nederland was daarmee het geslacht verloren. De derde zoon van Cornelis, Willem Karel (1775-1857) had geen kinderen uit zijn eerste huwelijk. Uit zijn tweede huwelijk had hij één zoon, die in 1882 kinderloos overleed. Met hem stierf deze tak de Perponcher-Sedlnitsky uit. De tweede zoon uit het huwelijk van Jacob Arend (1692-1771) met Jacoba Maria, baronesse van Wassenaar van Duvenvoorde was Willem Emmery de Perponcher ('s-Gravenhage 14 april 1740-Utrecht 25 juni 1819). Heer van Wolphaartsdijk en 's-Heer Hendrikskinderen; studeerde vnl. letteren aan de universiteit te Utrecht, in welke faculteit hij op 20 juni 1765 promoveerde na verdediging van een dissertatie 'De Origine dynastiarum Hollandiae'. Sedert 1769 lid van de vroedschap van Utrecht en sedert 1776 kanunnik en supernumerair-geëligeerde en vertegenwoordiger van het zgn. eerste lid der Staten van Utrecht, werd hij op 25 februari 1784 in een commissie van negen benoemd om een nieuwe grondwet voor de provincie te ontwerpen, van welke commissie hij de ziel werd. Van 1787-1795 had hij een leiden de positie in de Staten van Utrecht. Op 24 november 1813 werd hij door de Fransen als gegijzelde naar Parijs gevoerd. In 1814 werd hij lid van Gedeputeerde Staten van Utrecht en bij Kon. Besluit van 16 oktober 1815 benoemd tot curator van de Utrechtse universiteit. Uit het huwelijk van Willem Emmery met Agnes Clara Voet van Winsen werden twee dochters geboren, zodat de lijn van het geslacht niet verder werd voortgezet.