Cancelioengeld
Soort belasting. Bijeen oorkonde van 15 febr. 1405 verleende graaf Willem IV de stad Middelburg het stapelrecht voor Vlaamse goederen en alle andere goederen die de grafelijke tol niet passeerden, omdat zij op de rede van Walcheren werden overgeladen. Het stapelrecht bestond onder andere in een recht tot heffing van een soort doorvoerrecht, cancelioen- of pondgeld genaamd. Het woord cancelioengeld is waarschijnlijk afgeleid van 'Kanzleigebühren'; emolumenten ten behoeve van de kanselarij (kanglio = cancelioen). Aanvankelijk werden de begrippen cancelioengeld en pondgeld naast elkaar gehanteerd b. v in de Middelburgse stadsrekening van 1438). In de rentmeesterrekeningen van 1463 en 1473 worden de begrippen als synoniemen gebruikt. Dat het Middelburgse stapelrecht inderdaad het recht tot heffing van cancelioengeld omvatte, blijkt o.m. uit een aantekening van de Middelburgse gemeentesecretaris uit 1431, dat het cancelioengeld tussen de graaf en Middelburg gelijk werd verdeeld alsmede uit een oorkonde van 1504 dat de Middelburgse stapel werd ingesteld om de schade die de grafelijke tol leed, te beperken. Immers de handel ten westen van Walcheren was niet aan de grafelijke tol onderhevig. Na 1430 begon de Middelburgse stapel sterk in betekenis af te nemen. Schepen die op de Walcherse rede lagen konden van de grafelijke rentmeester de verplichting om naar Middelburg te varen, afkopen. De economische politiek van Philips van Bourgondie was bovendien meer op het nationaal dan op het plaatselijk belang gericht. Meningsverschil tussen Philips en Middelburg kon dan ook niet uitblijven. De vrije beweging van het transito-verkeer op de Walcherse rede waarvan Philips een voorstander was strookte niet met de enghartige economische politiek van Middelburg. Kort na 1460 werd het Middelburgse cancelioengeld afgeschaft.
Auteur
M.P. de Bruin
Literatuur
Sneller, Walcheren in de vijftiende eeuw.