Buitenplaatsen/EvZ1982-1984

Uit Wiki ZB
Ga naar: navigatie, zoeken

De Zeeuwse buitenplaatsen vertonen in de buitenplaatsontwikkeling en ten opzichte van Holland een geheel eigen karakter. Dit is vooral te verklaren uit het feit dat Zeeland grote invloed heeft ondergaan van Vlaanderen, waarvan het min of meer het voorland was. Tengevolge van de vrijheidsstrijd en de vele watervloeden, maar ook door de grote welvaart, bleef van de oude Middeleeuwse kastelen in de Zeeuwse polders weinig bewaard. Behalve door de met moeite opgegraven fundamenten kunnen wij ons dankzij enige kaarten en topografische werken een voorstelling maken van hun gedaante. Maartensdijk is hiervan een mooi voorbeeld (zie plattegrond van Maartensdijk van 1621, A. R.A. Den Haag Hingman Inw. 3443, gevolgd door een exemplaar door C. de Bye en C. Heron van 1696, Hingman Inv. 3444). Bewaard bleven het poortgebouw van Moermont dat een eigen leven is gaan leiden en het kasteel Westhove, dat Schellinks op een schilderij heeft afgebeeld. Een kleine anonieme kaart van Walcheren uit de 18e eeuw geeft met 111 nummers en corresponderende namen van hofsteden een goed overzicht van de situatie in die tijd (Rijksarchief Middelburg). Hier wordt duidelijk dat Walcheren bezaaid was met kleine buitens. Walcheren en de omgeving van Zierikzee vormden belangrijke centra, waar zich concentraties van buitenplaatsen bevonden. Hier lagen in de 18e eeuw de luxe plaatsen die voortkwamen uit kleine hofsteden. De oudste afbeelding van de Zeeuwse kasteelachtige buitenplaats komen we tegen hij de opmeting van het huis van Jonker van Valckesteijn, in het boerderij /herenhofstedetype (coll. A.R.A. Den Haag) en op de gravure van het slot St.-Aldegonde, door Pieter Bast in 1598 gegraveerd en door C. Visscher uitgegeven, en in de illustratie in Jacob Cats 'Hardersclachte (1618) van zijn hofstede Munnikenhof bij Grijpskerke. Ook de kaart van de rand van Walcheren door H. Cock uit het midden der 16e eeuw, berustend in het Nat. Scheepvaartmuseum te Antwerpen, een weergave in vogelvlucht, draagt tot het verkrijgen van een inzicht omtrent de toestand van het Walcherse platteland in de 16e eeuw bij. ÇI. H ildernisse beeldde vele Zeeuwse kastelen en buitenplaatsen uit doch altijd met zoveel fantasie dat men niet op zijn weergave kan afgaan; men zou hem de Zeeuwse Stellingwerf kunnen noemen. Het 17e-eeuwse hofstedetype vinden we, behalve in Speculum Zelandiae en de Nieuwe Cronyk van Zeeland van Smallegange, in drie 'cavaliergezichten' door Willem Schellinks, voorstellende Lammerenburg, Munnikenhof en Westhove (Westhove op Westhove, Lammerenburg in de Oudheidkamer te Vlissingen en Munnikenhof bij het Zeeuwsch Genootschap). Deze schitterende manier van uitbeelden is te vergelijken met het werk van Jan Siberechts en Leon Knyff in Engeland: in Holland treft men zulke geschilderde panorama's zelden aan, de bestaande vogelvluchten zijn in het algemeen van veel groter hoogte af gemaakt, waardoor het panorama-effect enigszins verloren gaat. Typerend voor de huizen van het Zeeuwse patriciaat zijn de torens, die men zowel bij de stadshuizen als de hofsteden op het land aantreft (gedicht op het buiten Bosschenburg van de heer Lampsins door J.Antonides van der [[Goes]]). De hofstede met torens en trapgevel sluit architectonisch geheel op de Vlaamse manier aan. Ook in Zeeland heerste in de 18e eeuw een bloeiperiode wat betreft de aanleg van de buitenplaatsen. Vergelijkt men de gedaante van de 17-eeuwse buitenplaats (Swallegange, 1696) met die van omstreeks 1743 (Verheerlijkt Nederland, 1754), dan ziet men dat er intussen nog niet veel is veranderd. In Smallegange nemen we de Vlaamse renaissance-hofstede met onre g elmatige gevel, natuurstenen versieringen en torentjes als mini-kasteeltjes waar. Mooie voorbeelden hiervan zijn Swanenburg, Der Boede en Moermont. Het laatste behield zijn karakter tot het begin van de 20e eeuw, toen het nog landelijk temidden van boomgaarden en omringd door grachten vol kroos lag. In dezelfde tijd verschenen de Tegenwoordige Staat van Zeeland (1751 /'53) en een deel van het Verheerlijkt Nederland (kabinet van Zeeuwse gezichten) met gravures van de hand van H.Spilman, naar tekeningen van C.Pronk (1742[45). Dit is de tijd die overeenkomt met die van de Hattinga-kaarten, waarin het Verheerlijkt Nederland weerspiegeld ligt. In het algemeen zijn de bouwmeesters van de landhuizen onbekend. Een uitzondering hierop is Van [[Baurscheit]] die een geheel eigen stempel drukte op zijn creaties; behalve de stadshuizen te Middelburg (Prov./Bibliotheek; verwoest mei 1940), behoort Sint-Jan ten Heere tot de belangrijkste landhuizen van zijn hand. Behalve deze kan men grote landhuizen als Poppenroede en Oost-Capelle, waarvan de gedaanten bijzonder in het oog springen en die in dezelfde tijd ontstonden, aan Van Baurscheit toeschrijven. Hoe deze zich voordeden leren we uit de tekeningen van Jan [[A]] rends (1738-1805). Deze royaal opgezette huizen met naturalistische rococo-details verraden duidelijk de Antwerpse invloed. Aangezien Van Baurscheit in 1768 stierf, kan zijn neef E. Baets ook de maker geweest zijn. Omstreeks 1750, toen Van Baurscheit nog op Walcheren werkte, heeft er een grote ommekeer in de aanleg der buitens plaats gevonden. Op grote schaal werden sinds die tijd de buitenplaatsen uitgebreid. Hoewel we hierover weinig weten, worden we door de tekeningen van Jan Arends uitstekend ingelicht. Hij maakte voor zover bekend tekeningen van Arnestein, de Dolphijn, Duinheek, Elsenoort, Sint-Jan ten Heere, Hoogduin, ter Hooge, Lammerenburg, Middenhof, Oost-Capelle, Overduin, Poppenroede-Ambacht, Rijnsburg en Triton. Veranderingen nemen we ook waar op enige individuele kaarten van buitenplaatsen, eveneens van de hand van Jan Arends. Grote gebiedsuitbreidingen zien we op de anonieme kaart van Walcheren van 1811 (Carte de I'Ile de Walcheren 1811, A.R.A. Den Haag Geniesituatiekaarten W 14), waarop de buitenplaatsen speciaal staan aangegeven en waar de formele aanleg in de meeste gevallen reeds door een landschappelijke vervangen blijkt te zijn. Bij Jan Arends vinden we daarentegen nog formeel aangelegde buitenplaatsen weergegeven, doch op een zodanig ruime wijze als men in Holland nooit gekend heeft: grootse, kanaalvormige vijvers, het park in verscheidene kamers ingedeeld, waar ondanks de verdeling in compartimenten met groene coulissen een goed contact met het huis bewaard bleef. In alles heerste een royale opzet.

De sleutel tot dit alles wordt gevormd door de kaart van Ter Hooge van de hand van Delarge (1751). Hieraan vooraf gaat de plattegrond van Sint-Jan ten Heere (Collectie Monumentenzorg), waarop we een prachtig ontwikkeld veel-sterren-patroon en een huis, door brede gracht met uitgeschulpte kom omringd, aantreffen. In Holland nam men op het einde van de formele bloeiperiode zijn toevlucht tot de grote, gecompliceerde aanleg waarbij de eenheid van huis en park verloren ging. In Zeeland zijn de groots aangelegde formele parken daarentegen harmonisch in hun proporties. Jan Arends is niet alleen onze enige bron voor dit type buitenplaats op Walcheren, hij is tevens met zijn series aquarellen uniek in de weergave van de rococo-tuinen. Jan Arends was geen Zeeuw. Hij werkte van 1770-1785 te Middelburg. In die tijd legde hij een groot aantal Walcherse gezichten zo nauwkeurig vast, dat wij over vele buitenplaatsen tot in detail geinformeerd zijn (Tentoonstelling Rijks Archief Middelburg 1979 `Walcheren met Arendsogen'). Van één buitenplaats, De Dolphijn, bestaan zelfs twintig gezichten. Toch heeft hij hiermee niet in zijn levensonderhoud kunnen voorzien; verarmd keerde hij omstreeks 1785 terug naar zijn geboortestad Dordrecht, waar hij in behoeftige omstandigheden overleed Wat heeft deze artiest nu voor ogen gestaan? Afgezien van het feit dat hij hoopte van de eigenaren van buitenplaatsen opdrachten te krijgen tot het weergeven van hun buitens (en blijkbaar ook kreeg), was hij van plan een Walcherse Arcadia uit te geven. Hierin heeft hij de vele door hem gemaakte gezich ten van dorpen en steden tevens willen opnemen. Met het oog hierop heeft hij als proef zijn tekening van Sint-Jan ten Heere(Collectie de Grez, Brussel) laten graveren door de Parijse graveurs Née en Masquelier. Genoemde gravure vertoont grote overeen komst met de gravures die W. Hamman en W. Woollet in Engeland van Engelse buiten plaatsen maakten. De gravure van Sint-Janten Heere is van grote zeldzaamheid voor Nederland, door het feit dat de plaats zo royaal en realistisch-naturalistisch wordt weergegeven.

De gravure met een beschrijving van vier bladzijden folio van de buitenplaats Sint-Jan ten Heere door J.H. te Water (Middelburg1780) moet gezien worden als het begin van een uitgave, waar behalve de proefdruk, niets verder van verscheen. De prospectus ervan luidde 'Ontwerp van Inteekening bij Johannes Abrahams, boekverkoper te Middelburg op eene... verzamelin g van... kunstplaten, verbeeldend de schoonste gezichten van het... eiland Walcheren, doch meest van buitenplaatsen, naar het leven geteekend door J. Arends, en door de beste graveurs van Europa sierlijk in koper te brengen. Met eene korte beschrijving van die Buitenplaatsen, Dorpen, of Steden, waartoe die gezichten behooren' (zie Wouter Nyhoff, Bibliographie van Noord-Nederlandsche plaatsbeschrijvingen tot het einde der 18e eeuw, 2e druk bewerkt en aangevuld door mr. F.W.D.C.A. van Hattum, Den Haag 1953,p.93).

Bijzonder groots van opzet zijn de buitenplaatsen Ter Hooge, Sint-Jan ten Heere, Oost-Capelle, Poppenroede-Ambacht en Middenhof, zoals ze op de aquarellen staan afgebeeld. Alle maken de indruk hun gedaante omstreeks het midden van de 18e eeuw te hebben ontvangen. Genoemde anonieme kaart van Walcheren (1811) laat zien dat de parken in landschappelijke stijl herschapen zijn. Een goed voorbeeld hiervan is Ter Hooge dat zijn vroegere landschappelijke aanleg tot de watersnood van 1944 behield. Het is de enige buitenplaats die in Van Laar's `Tuincieraden' (G. van Laar: Magazijn van Tuincieraden of verzamelin g van modellen van aanleg, Zaltbommel 1802) te herkennen is en door Springer als zodanig geïdentificeerd kon worden: `Toen ik op het kasteel vertoefde, om er adviezen voor enkele veranderingen te geven, vertelde de eigenaar, H. Baron van Lynden, mij, dat een zijner vrienden hem erop gewezen had, dat de twee prenten, CLXXXIII en CLXXXIV, uit het boek van G. van Laar, afbeeldingen zijn van twee gedeelten van het park van dit kasteel. Daar ik het boek bezat, kostte het niet veel tijd een en ander na te gaan. Een calque van beide teekeningen was spoedig gemaakt en daar zij op dezelfde schaal getekend waren, was het zeer gemakkelijk te controleeren of zij bij elkaar pasten. 't Bleek dan ook dat zij als deelen van een legkaart aan elkaar sloten. Het betrof al leen het gedeelte achter het kasteel. Bij een volgend bezoek aan het terrein, gewapend met de teekeningen volgens Van Laar, zag ik, dat over het algemeen alles daar nog was als in 1802, met uitzondering van enkele onderdeelen, die eenigszins gewijzigd waren. Ook waren er bomen gekapt. Jammer is het, dat de schrijver, noch uitgever, iets vertellen omtrent de naam van de plaats of den ontwerper' (Leonard Springer, Oude Nederlandsche Tuinen, Haarlem, z. j.,p.43).

Van Ter Hooge bleven twee ontwerpen bewaard, waarvan er één op naam van Delarge staat. Dit plan geeft weer hoe Delarge zich in 1751 de aanleg op Ter Hooge had voorgesteld: Het huis was gelegen in een brede, naar achteren rechthoekig uitlopende vijver, waarvan het uiteinde cirkelvormig uitgeschulpt was en zich verder voortzette in een lange asvormige laan, terwijl ook terzijde een brede kanaalvormige vijver een aangenaam uitzicht uit het huis bood. Het aan de voorzijde gelegen bos werd van fraaie kabinetten met kronkelende paden voorzien. Vertoont Ter Hooge zich in het Verheerlijkt Nederland nog als een onorganisch complex gebouwen rond een binnenplaats, waaraan een toren een kasteelachtig allure verleent, in dezelfde tijd moet een ingreep hebben plaatsgevonden, waardoor het huis zijn te genwoordige aanzien kreeg: een hoofdgebouw, geflankeerd door twee ogenschijnlijk uit vroeger tijd daterende torens en twee symmetrische, gelijk hoge en breed vooruitspringende zijvleugels. De aanleg die we op dit ontwerp van Delarge zien, behoort tot de creaties die we als het meest belangrijke type bij de Zeeuwse buitenplaatsen beschouwen en dat we bij Jan Arends waarnemen. We kennen geen andere ontwerper van Zeeuwse buitenplaatsen uit deze tijd. Wel zou men in de verleiding komen ook de grote scheppingen Poppenroede Ambacht, Sint-Jan ten Heere, Middenhof en Oost-Capelle, die in dezelfde tijd zijn ontstaan en op Arends tekeningen een overeenkomstig beeld vertonen, eveneens aan Delarge toe te schrijven. Dat zou betekenen dat er een sterke Franse invloed op Walcheren bestaan heeft, waardoor tevens de hoge kwaliteit van de aanleg verklaarbaar zou zijn. Ook de firma Zocher (de landschappelijke aanleg op Ter Hooge is waarschijnlijk aan Michael toe te schrijven) liet zich niet onbetuigd. Aan K .G. Zocher werd Zeeland speciaal als werkgebied toegewezen, maar ook grootvader Michael moet hier reeds werkzaam zijn geweest, wat blijkt uit het feit dat omstreeks de eeuwwisseling de meeste Walcherse buitenplaatsen in landschappelijke stijl werden omgezet. Na cie watersnood bleef van Ter Hooge slechts het huis en een kale vlakte over, waarin echter de lijnen van de oude aanleg zich duidelijk aftekenden Het is jammer dat men bij het herstel van het park aan deze belangrijke structuren voor bijzag en het hele terrein blindelings inplantte. Het zou zeker de moeite waard en nog niet te laat zijn om thans de plaats volgens het oude patroon te herstellen.

Een typisch Empire-buitenplaats is Overduin met zijn open galerij in de middenpartij en streng classicistische gevels. Ook het interieur heeft hier het strenge classicistische karakter bewaard, waarbij de hall met lantaarns in de nissen en de in de achtergelegen kamers aanwezige 'Utrechtse' schoorstenen onder de vensters bijzonder opvallen. In alles doet dit huis aan Zocher denken; vier van de zeven bewaard gebleven ontwerptekeningen vertonen echter de initialen NvK (Collecties Heyse en Briët). Tot de watersnood lag ook dit huis in een mooi landschappelijk park.

Popkensburg, als laatste voorbeeld, was een ideaal huis waar de tijd had stilgestaan, dat tot de sloop in de herfst van 1863 zijn 17e eeuwse aanzien van klein kasteel met torens had bewaard en waar de 18e-eeuwse sfeer nog tastbaar aanwezig was. Voor de sloop liet Jhr.mr. Jacob de Witte van Citters behalve opmetingen en tekeningen nog enige foto's van het interieur maken, o.a. van de schilderijenkamer, waar de met gobelins bedekte wanden als achtergrond dienden voor de vele portretten van zijn voorvaderen. Ook het meubilair getuigde blijkens de foto's van het verleden; zo zien we op de voorgrond een canapé met petit-point, die hier blijkbaar tot het laatste moment was blijven staan. Alles was hier bedekt niet het stof der eeuwen. Samenvattend zien we dat, hoewel Zeeland door watersnoden geteisterd werd en er maar weinig buitenplaatsen gespaard bleven, we op Walcheren toch zo’n situatie aantreffen dat men in de omgeving van Domburg en Oostkapelle met recht van een buitenplaatslandschap kan spreken, met als pièces de milieu: Westhove, Berkenbosch, Duinbeek, Overduin en Zeeduin.

Een heel gelukkige omstandigheid in Zeeland is dat, waar we over de materie betrekkelijk weinig bronnen kennen, Jan Arends ons zijn schitterende series naliet. Van de oude kastelen bleven slechts Haamstede en Westhove bewaard; bij haamstede dateert het kasteelachtige karakter echter uit omstreeks 1700, het vroegste voorbeeld in neo-gotische trant. Behalve de invloeden uit Vlaanderen die in Zeeland een grote rol hebben gespeeld, zou het niet vreemd zijn, wanneer Zeeland reeds in het midden der 18e eeuw onder direct Franse inVloed heeft gestaan.