Bodemverontreiniging
Bodemverontreiniging |
---|
Van bodemverontreiniging kan worden gesproken bij het direct of indirect in de bodem geraken van stoffen in een dusdanige hoeveelheid, dat de eigenschappen van bodem en grondwater dermate nadelig worden beïnvloed dat deze minder geschikt worden voor één of meer gebruiksdoeleinden en een bedreiging vormen voor de ecologische functie van de bodem (Wet bodembescherming memorie van toelichting). Verontreiniging van bodem en grondwater kan tevens verontreiniging van oppervlaktewater of luchtverontreiniging teweeg brengen. Hoewel ook in het verleden sprake is geweest van bodem- en grondwaterverontreiniging, ondermeer veroorzaakt door gasfabrieken en garagebedrijven, is het gevaar voor verontreiniging van de bodem de laatste decennia sterk vergroot onder invloed van de sterk toegenomen activiteiten van de procesindustrie en het gebruik van chemische stoffen. Waarschijnlijk verschilt de situatie in Zeeland met een betrekkelijk groot aantal verspreide stortplaatsen niet met de situatie elders. Zoals overal werden daarvoor plaatsen gekozen, die voor weinig andere doeleinden geschikt waren. Aanvankelijk waren het laaggelegen, drassige gebieden, die men thans veelal als natuurgebied zou aanwijzen. Eén of meer gemeente-werk lieden zorgden ervoor dat de zaak enigszins bedekt werd. Soms werd het brandbare materiaal nu en dan verbrand. Overheidscontrole was er nauwelijks. Het gebruik van kunstmest en pesticiden brengt een ander type bodemvervuiling met zich mee, terwijl hierdoor tevens de kwaliteit van het oppervlaktewater kan verslechteren. Ook moeten in waterwingebieden ten behoeve van de drinkwaterproduktie voorzorgsmaatregelen worden genomen ten aanzien van het gebruik van deze middelen. Aanvankelijk kon ongecontroleerd vuilstorten op grond van de Hinderwet van 1875 worden beperkt, doch in onvoldoende mate. Wegens de voortschrijdende vervuiling werd de A fvalstoffenwet opgesteld, waarvan op 1 oktober 1979 een eerste, belangrijk deel in werking trad. Dit geeft voorschriften voor het opstellen van provinciale vijfjarenplannen voor de verwerking van huisvuil, autowrakken en andere categorieën, zoals bouw- en sloopafval. Hierbij staat het doelmatig en op milieuhygiënisch verantwoorde wijze verwijderen van afvalstoffen voorop. Een 'Ontwerp-afvalstoffenplan 1981-1986; Provincie Zeeland' kwam in maart 1981 gereed. Ook de Wet chemische afvalstoffen en de Ontwerpwet bodembescherming kunnen in dit kader worden genoemd. Het aantal vuilstortplaatsen in Zeeland bedroeg eind 1970 ongeveer 60. Vele ervan gaven grote bezwaren, zowel in milieuhygiënische als in landschappelijke zin. Het is de bedoeling dat de provincie voor het verwerken v an afval zal worden verdeeldçin drie samenwerkingsgebieden: Noord-Zeeland, Midden-Zeeland en Zeeuws-Vlaanderen. Deze toestand is in 1981 nog niet verwezenlijkt. Wel hebben alle gemeenten op Schouwen-Duiveland, behalve Zierikzee, sedert 1973 een gemeenschappelijke stortplaats te Serooskerke. Zierikzee trad toe in 1974. Tholen heeft sedert 1971 een centrale stortplaats, Tuttelhoek bij Scherpenisse, waarvan St.-Philipsland tot 1974 ook gebruik maakte; daarna voerde het af naar Noord-Brabant. Door 14 gemeenten op Noord- en Zuid-Beveland en Walcheren wordt sedert 1973 een stortplaats bij Nieuwdorp, gelegen op het industrieterrein Sloe, geëxploiteerd. Voorts zijn er nog twee kleine particuliere stortplaatsen, hoofdzakelijk voor bouwen sloopafval (Koudekerke en 's-Heerenhoek). In Zeeuws-Vlaanderen waren er, ondanks overleg sedert 1973, in 1980 nog vier stortplaatsen. De huisvuilproductie per inwoner van Zeeland bedroeg in 1980 rond 340 kg. Voor 1990 wordt een stijging verwacht tot 400 kg.
Behalve deze categorie onderscheidt men o.a. nog het bedrijfsafval, en het bouwen sloopafval. Het bedrijfsafval bestaat uit straatvuil, marktafval, plantsoenafval e.d. De volgende tabel geeft een overzicht van de afvalproductie in kg per inwoner van Zeeland voor 1980 en de verwachting voor 1990. Op verzoek van de Minister van Volksgezondheid en Milieuhygiëne werd in 1980 een onderzoek ingesteld naar bodemvervuiling in Zeeland. Aanleiding daartoe waren de alarmerende vondsten in andere delen van het land (o.a. Lekkerkerk). De aandacht richtte zich vooral op Zeeuws-Vlaanderen, waar betrekkelijk veel chemisch afval bleek te zijn gestort, waarbij o.m. arsenicumhoudende grond en teer kunnen worden genoemd.