Balthasar de Moucheron/EvZ1982-1984
(Antwerpen 1552 - vermoedelijk in Frankrijk na 1609). Een van de meest ondernemende en ontwikkelde Zeeuwse kooplieden van zijn tijd. Hij onderscheidde zich zowel door zijn vooruitziende blik, als door zijn doortastende aard en al eindigden zijn gedurfde ondernemingen door tegenslagen lang niet altijd succes vol, anderen hebben van zijn avontuurlijke genialiteit profijt kunnen trekken. Buitendien werd hij niet uitsluitend door winstbejag gedreven: zijn lastbrieven getuigen van een humanitaire levensopvatting. De Moucheron heeft veel bijgedragen tot de economische opbloei der Nederlanden. Hij verenigde de Zeeuwse kooplieden in hun concurrentieslag tegen de Engelsen; hij beraamde en financierde de eerste Nederlandse reizen naar de Noordpool in de hoop de noordoost passage naar Oost-Azië te vinden; hij trachtte de vaart om Afrika door middel van een verversingsstation te verbeteren; hij nam in Zeeland het initiatief tot de handel op de Levant en verplaatste de zouthandel van de Kaap-Verdische Eilanden naar Curaçao. Hij was een der eersten die hier de mogelijkheden onderkende om via zending de economische betrekkingen met verre streken te consolideren, doch ook gaf hij zich moeite de handel, indien mogelijk, te humaniseren. In de bloeiperiode van zijn huis voeren zijn schepen onder eigen vlag (een Bourgondisch kruis in een groen veld) op Frankrijk, Spanje, Portugal, Noord-Rusland vóór hem een monopolie van de Engelsen de Levant, Senegal, Guinee, Ceylon, Oosten West-Indië. Helaas heeft hij de afgunst en tegenwerking van zijn concurrenten onderschat en is hij roekeloos met zijn financiële reserves omgesprongen. Hij legde de grondslagen van de Oost-Indische Compagnie, maar haar monopolie belette hem tenslotte in Oost-Afrika de winsten te maken, waarmee hij mogelijk zijn geslonken crediet had kunnen herstellen. De Moucheron stamde uit een adellijk Normandisch geslacht, waarvan de bezittingen tussen Dreux en Evreux waren gelegen en was de vierde zoon van Pierre de Moucheron (1508-1567), die zich in 1530 te Middelburg vestigde om er als koopman fortuin te maken. In 1545 verplaatste hij zijn toen reeds beroemde handelshuis naar Antwerpen. Zijn zonen kozen in 1572 de zijde van Oranje en maakten Vlissingen het uitgangspunt van hun expedities, ofschoon het hoofdkantoor na de capitulatie van Antwerpen (1585) te Middelburg werd gevestigd. Tijdens het beleg van Antwerpen toonde de Moucheron zich een loyaal en ook manhaftig medestander van Marnix van St. Aldegonde, die hem tot kolonel van de burgerwacht benoemde: op 17 augustus 1585 nam hij deel aan de onderhandelingen in het Spaanse kamp en ondertekende mede het op 16 oktober daarop volgend tot stand gekomen verdrag. Wegens zijn onmiskenbare kwaliteiten werd Balthasar allengs als hoofd van de familie erkend; zijn handelshuis geraakte spoedig ook te Middelburg hoog in aanzien. De Ten Haeffs, de Boreels, de Boudaens en andere toonaangevende families mogen we zeker niet wegcijferen, maar geen hunner kon de Moucheron evenaren. De Moucheron, als de meest vooraanstaande der Middelburgse kooplieden, handelde dienovereenkomstig en, naar zou blijken, tot nut van het algemeen. Toen onverwachts de verbodsbepalingen van Spaanse zijde werden verscherpt en de beperkingen, die de Nederlandse koopvaarders door de Engelsen waren opgelegd, culmineerden in een verbod van alle handel met de vanuit het Escoriaal geregeerde landen, werd de vooral voor Zeeland uiterst belangrijke vaart westwaarts ernstig bedreigd en moest men op veiligheidsmaat regelen bedacht zijn. Door de Staten van Zeeland werd het de Zeeuwse koopvaarders bij plakkaat van 28 augustus 1587 verboden in het vervolg westwaarts te varen, behalve in een door de admiraliteit geconvooieerde compagnie van minstens acht schepen. Toen echter bleek dat de Compagnie over onvoldoende schepen beschikte en dit de voortdurend toenemende zeevaart op den duur zou fnuiken, greep de Moucheron in. Op zijn initiatief werd het Consulaat of College der Consuls opgericht. De acte van constitutie werd door wet en raad bij resolutie van 18 februari 1589 goedgekeurd, waardoor het College als het wettig orgaan der handelsstand werd erkend. Inventiever dan ooit werden in het vervolg de belangen van die stand behartigd en allengs gaf Middelburg in handelszaken opnieuw de toon aan. Aanvankelijk strekte de vaart westwaarts zich niet verder uit dan de Kaap-Verdische Eilanden, die slechts incidenteel werden gepasseerd. Toen de vaart op Spanje steeds minder winsten ging opleveren en ook grilliger werd, leek het onvermijdelijk een weg 'om de noord' naar Oost-Indië te vinden, wilde men van de aanvoer van oosterse producten verzekerd blijven. De Moucheron nam van de Engelsen het initiatief over die noordoostelijke doorvaart te vinden en rustte de daar toe vereiste expedities uit. Olivier de Brunei en Melchior de Moucheron werden hiermee belast en als gevolg daarvan werd aan de monden van de Dwina een factorij gesticht, waaruit de stad Archangel is ontstaan; zo werden de eerste handelsbetrekkingen met het Moscovische rijk aangeknoopt (1584). Ook was de Moucheron de grote animator van de onder auspiciën van de Staten-Generaal ondernomen expedities van 1594 en 1595. De door hem noodzakelijk geachte bezetting van het eiland Waigats werd echter te riskant geacht, ofschoon hij in een Discours stelde 'ende wat bovenal is, hope een oorsaecke wesen sal, dat Godes eere verbreyt wordende, Christus gekent onder dengenen, die den duyvel nu aenroepen' opdat `Gods den Almogenden Heere dese landen weder met andere benedictie begeven sal ende de ver teerde costen menichvuldelijck recompenseeren'. Beide tochten leverden geen bemoedigende resultaten op zodat men gedwongen was van de weg om Afrika gebruik te maken, met alle moeilijkheden van dien. Het was wederom de Moucheron die hierin het initiatief nam en van de nood een deugd maakte door die weg te verbeteren. In de jaren 1592/93 had hij zijn handel op de Afrikaanse westkust geconsolideerd; vervolgens trachtte hij te voorzien in `eene herberghe voor alle nederlandtsche schepen, die wech vaerende', waartoe hij na de mislukte aan slag op het fort St.-George del Mina (1596) Isola del Principe koos. De operatie waar mee Cleerhagen belast werd, kreeg de goed keuring van Maurits en de generaliteit stelde hem vijf schepen beschikbaar. De verovering verliep probleemloos en de Moucheron matigde zich de titel van 'markies van het Prinseneiland' aan, maar de bezetting kon zich niet tegen de Portugezen handhaven; de gezonden hulp kwam te laat (1598). Om het debacle (50 à 60 duizend Franse kronen) enigszins te compenseren zond de Moucheron in 1599 met machtiging van de Staten-Generaal een expeditie naar San Thomé, dat veroverd werd, maar weldra om het ongezonde klimaat weer moest worden opgegeven. De Moucheron stond in hoog aanzien bij Maurits, die hem in het geheim onder steunde; het voordeel was ook wederkerig: van de in 1600 ondernomen roofexpeditie van Van Spilbergen naar Brazilië betrok de prins een enorm vermogen. In 1598 ver plaatste hij het handelshuis van Middelburg, waar hij in het zg. Cats'huis aan de Noordstraat woonde, naar Veere. Hij had zich bij contract van 27 november 1597 met die stad verbonden om jaarlijks 18 à 20 schepen vanuit haar haven te doen `wtreeden, laden, in necommen ende lossen' (hij moet toen minstens 1000 zeelieden in dienst hebben gehad) en richtte een Veerse Compagnie van Verre op, die drie loten uitzond: in 1598 onder De Houtman, in 1600 en 1601 onder Van Spilbergen. De Moucheron deed echter niet mee aan de vereniging van de beide Zeeuwse Compagnieën van verre, waarmee de financiële achteruitgang van zijn handelshuis werd ingeluid. Zijn handel was zo intensief, dat de Staten-Generaal, die zelf de stichting van de Oost-Indische Compagnie voorbereidden, zijn initiatieven blokkeerden. Bij de steeds aangroeiende vaart op Oost-Indië vroeg hij in 1600 aan de Staten-Generaal een octrooi om alleen te mogen varen 'op sekere nyeuve havenen in vrempde landen gelegen, aldaer noch niemant van dese landen en heeft geweest' (de kusten van Sofala en van Malabar), welk monopolie hem geweigerd werd. Niet dan met tegenzin heeft de Moucheron zich bij de Oost-Indische Compagnie aangesloten en de post van bewindhebber ter Kamer van Zeeland geaccepteerd. Weliswaar verkreeg hij de concessie 'Zijne particuliere handelinge op de cost van Cefala ende Melinda tot de Roode Zee toe' te continueren, maar deze ging vanzelf teniet met de ondergang van zijn handelshuis, omdat hij voor zijn overige trafiek op de oude wateren aangewezen was, juist daar waar hij zware financiële verliezen leed. In 1603 verliet hij heimelijk Zeeland. Op zijn bezittingen werd beslag gelegd. Hij genoot enige tijd bescherming van Hendrik IV van Frankrijk, die hij de stichting van een Franse Oost-Indische Compagnie voorstelde. Sedert werd er niets meer van hem vernomen. Blijkens de brie ven van gezant Aerssens moet hij in 1609 nog in Frankrijk hebben geleefd.