Arnoldus Tomas

Uit Wiki ZB
Ga naar: navigatie, zoeken
Arnoldus Tomas
E Teelinck.jpg
Arnoldus Tomas was de eerste seculiere pastoor van Zierikzee (1781) na de dood van de jezuïet Jodocus de Man. Prent afkomstig uit de Speculum Zelandiæ, ca. 1662. Bron: ZB, Beeldbank Zeeland, rec.nr. 1045.
Geboren ?
Overleden 24 december 1819 Rijnsaterwoude
Beroep Pastoor
VIAF [1]

Biografie

Pastoor. Eerste seculiere pastoor van Zierikzee (1781) na de dood van de jezuïet Jodocus de Man. Maakte in Zierikzee een moeilijke tijd mee: hij en nog een priester, Wilhelmus Willemse (vermoedelijk een kapelaan) hadden met 216 oudere burgers een verzoekschrift ingediend, waarin zij de Oranjegezinden vroegen om handhaving van de vrijheid van godsdienst voor iedereen en afwering van alle dwingelandij. Toen de Oranjepartij in 1787 zegevierde, brak er in de stad een groot oproer uit, waarbij 73 huizen geheel en 19 gedeeltelijk werden geplunderd. Dit oproer bereikte zijn toppunt op zaterdag 21 september. Pastoor Tomas vluchtte en de kapelaan van Oude Tonge, Klaas Colijn, (Oranjegezind), nam 's zondags zijn taak waar in Zierikzee. Onder de Hoogmis kwam een bende volk de kerk binnenstuiven, kennelijk met de bedoeling om de pastoor van het altaar te halen. Ze liepen tot voor het priesterkoor, maar toen ze zagen dat er een ander stond, gingen ze niet verder. Na de dienst keerde Colijn zich tot de indringers en maande hen om rustig de kerk te verlaten, hetgeen men deed. Doch toen de volgende dag de patriottische 'nieuwe' schutterij ontwapend werd, brak het oproer uit. De pastorie werd geplunderd. Het hele archief werd vernietigd: alleen de doophoeken werden door de kerkmeester Neelemans gered. Klaas Colijn werd een bekende politieke figuur en stierf als pastoor van Kethel in 1833. Arnoldus Tomas stierf als pastoor van Rijnsaterwoude-Leimuiden.

Tekst uit de Encyclopedie van Zeeland 1982-1984

Bekijk de originele tekst uit de Encyclopedie van Zeeland, 1982-1984

Auteur

C.P.M. Holtkamp

Literatuur

  • Parochiearchief Zierikzee
  • B.B.H. LI, 414-415
  • LVI, 376-377