Arend van Dorp/EvZ1982-1984
(ca. 1530 - 's-Gravenhage 2 augustus 1600), heer van Teemsche, Maasdam en Middelharnis. Telg uit een verarmd adellijk geslacht, die zich echter ten koste van de erfgenamen van Maximiliaan van Bourgondië wist te verrijken en daardoor een niet onbelangrijke politieke rol kon spelen. Maximiliaan had hem in december 1552 tot rentmeester in Duiveland benoemd en na diens dood werd hij door de Hoge Raad van Mechelen met enige anderen belast met de ‘regeling van de desolate boedel’ (1558). Vanaf 1564 was hij de enige curator en op onduidelijke wijze lukte het hem toen verscheidene goederen en heerlijkheden op Walcheren voor eigen rekening aan te schaffen; een deel daarvan schonk hij later aan Philips Willem van Oranje. Tot de in het Compromis van 1565 verbonden edelen heeft Van Dorp niet behoord, maar in 1568 sloot hij zich in het geheim wel bij die groep aan. Hij nam deel aan Oranje's eerste veldtocht maar wist boven iedere verdenking te blijven, zodat Alva hem het jaar daarna zelfs nog de betrekking van commies van financiën aanbood, waarvoor hij echter bedankte. In mei 1572 vervoegde hij zich bij Oranje te Dillenburg en bood deze 10.000 gulden voor diens tweede veldtocht onder voorwaarde dat Mechelen veroverd zou worden want daar lagen de bewijsstukken van zijn compromitterend beheer als curator bij de Groote Raad. Hij onderscheidde zich tijdens het innemen van de stad en wist inderdaad de stukken te bemachtigen, alsook het grootste deel van de aanzienlijke buit aan sieraden en geld. Toen het mislukken van de tweede campagne duidelijk werd verliet hij Mechelen, liet zijn drie dochters in de handen van Alva achter en gaf weldra ook Dendermonde prijs, dat hij verdedigen zou. Van Dorp toog naar Oranje in Holland, waar hij vervolgens bij voorkeur geestelijke goederen opkocht en een bekwaam speculant bleek te zijn. Pragmaticus als hij was, bekeerde hij zich tot het calvinisme, werd lid van Oranje's raad en hofhouding en wist deze door financiële hulp aan zich te verplichten. In juli 1573 werd hij namens Oranje gouverneur van Zierikzee en Zeeland Beoostenschelde. Maar men vertrouwde hem niet, ofschoon hij met de Boisots de verdediging van het gebied krachtig ter hand nam. Voorjaar 1575 nam hij namens Zeeland deel aan de vredesonderhandelingen te Breda. De verdediging van Zierikzee tegen Requesens en Mondragon, aan wie hij 29 juni 1576 de stad moest overdragen, heeft hij met verve geleid, ondanks het heersende defaitisme. Daarna was hij namens Oranje betrokken in vele onderhandelingen, onder andere over de Pacificatie van Gent en over het ambt van Eerste Edele in Zeeland, waar hij nu allengs aan invloed won. Verder over de verheffing van Oranje tot stadhouder van Utrecht. Ook heeft hij een belangrijke rol gespeeld in de onderhandelingen met Don Juan en in het bijzonder met Anjou. Op 29 september 1578 werd hij echter te Waalwijk gevangen genomen en onder barre omstandigheden te Namen opgesloten tot hij in april 1579 tegen Fugger werd uitgewisseld. In 1580 werd hij door Oranje tot stadhouder van de lenen in Holland benoemd en had hij een belangrijk aandeel bij het verkrijgen van het markizaat van Veere en Vlissingen (1580-1581) en dat van Bergen op Zoom (1582). Tijdens het bestuur van Anjou leidde hij, ofschoon wederom telkens van malversaties en schraapzucht verdacht, als superintendent-generaal de proviandering en financiële verzorging van het Staatse leger (28 april-augustus 1583). Na de Franse furie, welke ook zijn positie twijfelachtig had gemaakt, gelukte het hem met grote inspanning een verdrag van verzoening tussen Anjou en de Staten-Generaal te bewerkstelligen (Dendermonde 1583). Toch was zijn rol toen grotendeels uitgespeeld. Na de dood van Oranje verminderde zijn invloed zeer. Als een der hoofden van de zogenoemde Franse partij behoorde hij in december 1584 weliswaar nog tot het gezantschap dat de soevereiniteit aan Hendrik III aanbood, maar diens weigering maakte hulp van Engeland noodzakelijk. Hiertegen heeft Van Dorp zich altijd fel verzet. Hij wraakte, en terecht, het door Elisabeth geëiste onderpand van de zeehavens: Vlissingen, Den Briel en het fort Rammekens, maar maakte zich onmogelijk door onderhandelingen met de Zuidelijke Nederlanden te propageren, en, toen Brussel gevallen was en Antwerpen op vallen stond, zelfs het sluiten van vrede met Parma. Waren er na zijn terugkeer uit Parijs in 1585 reeds moeilijkheden over de afrekening die hij weigerde, met de groeiende antipathie tegen zijn persoon stond zijn verdere leven in het teken van verschillende processen, onder andere tegen het huis van Oranje. Op 15 november 1594 werd hij door de Staten beschuldigd van hoogverraad omdat hij met de nieuwe landvoogd, Ernst van Oostenrijk, die gemachtigd was vrede met het Noorden te sluiten, onderhandelingen zou hebben geopend. Zeker is dat hij een geheime correspondentie gevoerd heeft. Een compromitterend stuk verdedigde hij als zou hij het slechts 'om sijnen geest te oefenen' geschreven hebben. Na een korte gevangenschap werd hij vrijgelaten op voorwaarde dat hij tijdens de duur van het onderzoek 's-Gravenhage niet zou verlaten. Hij stierf voor het beëindigd was. Zijn erfgenamen vonden het raadzaam het proces niet voort te zetten.