Arbeidsmarkt
Arbeidsmarkt |
---|
Tekst uit de Encyclopedie van Zeeland 1982-1984
De –denkbeeldige- plaats waar de vraag naar en het aanbod van arbeidskrachten elkaar ontmoeten. Door de geografische situatie van Zeeland is er een aantal deelmarkten te onderscheiden, die door de verbeteringen van onderlinge verbindingen in toenemende mate met elkaar in relatie staan. Gewestelijke arbeidsbureaus vervullen hierop een bemiddelende rol. De vrees voor een ongunstige verhouding tussen vraag en aanbod vormt een sterk motief voor het werkgelegenheidsbeleid. Ondanks dit beleid blijft men ook in deze provincie met werkloosheid kampen. Een betrekkelijk zwakke positie op de arbeidsmarkt bekleden o.m. de meeste jeugdigen en de oudere vrouwelijke werknemers. Naast bovengenoemde geregistreerde werkloosheid komt ook werkloosheid voor onder WAO/AAW uitkeringsgerechtigden. De geringe omvang van de Zeeuwse arbeidsmarkt maakt deze anderzijds extra gevoelig voor spanningen als tegenover de vraag een onvoldoende aanbod staat. Naast werkloosheid blijkt voor bepaalde beroepen en functies deze markt afhankelijk te zijn van andere arbeidsmarkten. Deze afhankelijkheid komt tot uitdrukking door immigratie (van speciaal geschoolde en van ongeschoolde buitenlandse arbeiders) en een overschot aan inkomende pendelaars. Sinds 1970 bestaat er een Zeeuwse Raad voor de Arbeidsmarkt, een regionale commissie van de Sociaal Economische Raad (SER) met als taak: adviseren met betrekking tot de arbeidsmarkt en het in Zeeland te voeren arbeidsmarktbeleid. Hij is samengesteld uit vertegenwoordigers van werkgevers- en werknemersorganisaties en uit een aantal onafhankelijke leden.Na de Tweede Wereldoorlog heeft de provincie Zeeland in een betrekkelijk korte periode enkele belangrijke industriële impulsen ontvangen, die de sociaal-economische ontwikkeling sterk hebben beïnvloed.Het jaar 1959 zou men als omslagpunt kunnen zien. In dat jaar werd Zeeland tot probleemgebied verklaard, hetgeen inhield dat aan bedrijven en lage overheden onder bepaalde voorwaarden subsidies werden verstrekt: voor de bedrijven op de kosten vaninvesteringen en vaste activa, voor de lagere overheden op kosten ten behoeve van de infrastructuur en sociaal-culturele voorzieningen.De economische infrastructuur, met name de aanleg van zeehavenindustrieterreinen, onderging vanaf het begin van de jaren zestig een aanzienlijke uitbreiding. Vestigingen van relatief grote bedrijven in deze sector volgden elkaar op. Eerst in Zeeuws-Vlaanderen (o.a. Dow Chemical, Exelsior en Philips), en wat later in Midden-Zeeland (o.a. Hoechst, Pechiney). Daarnaast vestigde zich een aantal kleinere industrieën, terwijl andere bedrijven tot belangrijke uitbreidingen overgingen. Voorts kwamen in het havengebied Vlissingen-Oost een kernenergiecentrale, een containerhaven, alsmede enkele bedrijven die zich op off-shore-activiteiten richten, tot stand. Roll-on-roll-off en container-activiteiten ontplooiden zich in Terneuzen, waar bovendien een zoetwaterfabriek werd gevestigd. Eind 1971 werden de subsidieregelingen opgeschort en later afgeschaft. Behalve Total zijn er in de jaren zeventig geen grote nieuwevestigingen bijgekomen, wel uitbreiding van bestaande bedrijven. Het forse groeitempo van de jaren zestig in de industrie is er dan uit. De internationale terugval van de conjunctuur is hierop natuurlijk ook van invloed. Enkele bedrijven werden weer gedwongen tot gedeeltelijke) sluiting of 'afslanking'. De groei van de werkgelegenheid verschuift naar de commerciële dienstensector, waar het vooral de havenactiviteiten (open overslag van goederen) zijn, die uitbreiding ondergaan. Sinds mei 1975 is er ad hoc voor de zeehaven- industrieterreinen Terneuzen en Vlissingen-Oost weer de investeringspremieregeling van kracht. De ingrijpende veranderingen in de verkeerstechnische infrastructuur hebben eveneens bijgedragen tot de sociaal-economische ontwikkeling van de laatste decennia. Genoemd kunnen worden: de Deltawerken, de Zeelandbrug, het Schelde-Rijnkanaal, aanpassing Rijksweg 58 en verbreding van het kanaal door Zuid-Beveland en het kanaal Terneuzen-Gent. De sociaal-economische ontwikkeling is hieronder voor een aantal onderwerpen met betrekking tot de arbeidsmarkt nader uitgewerkt
Bezette arbeidsplaatsen in Zeeland
landb/visserijindustriebouwnijv. diensten totaal
1947
Mannen31.19025.41028.150 84.750
Vrouwen 7.020 2.03014.270 23.320
Totaal38.21027.44042.420108.070
1960
Mannen23.38020.090 7.55028.500 79.520
Vrouwen 2.270 3.640 4013.500 19.450
Totaal25.65023.730 7.59042.000 98.970
1970
Mannen11.60026.15012.25034.800 84.800
Vrouwen 1.350 4.755 17515.220 21.500
Totaal12.95030.90512.42550.020106.300
1979
Mannen 8.44026.82010.93039.470 85.660
Vrouwen 2.040 3.680 29021.600 27.610
Totaal10.48030.50011.22061.070 113.270
Werkgelegenheid. Het aantal arbeidsplaatsen in de landbouw en visserij is sterk afgenomen. In 1947 werden 35% van de arbeidsplaatsen in Zeeland bezet in de landbouw en visserij, thans is dat nog geen 10%. Deze daling kan in de jaren vijftig en begin zestig niet worden gecompenseerd door een toeneming van de werkgelegenheid in de sectoren nijverheid en diensten. Dit resulteerde in vertrekoverschotten (vertrek is groter dan vestiging), relatief hoge werkloosheidspercentages en een uitgaand pendelsaldo.Tussen 1960 en 1970 nam de werkgelegenheid in de industrie sterk toe, daarna stabiliseerde de werkgelegenheid zich vrijwel op het niveau van dat in 1970. Ook in de werkgelegenheidscijfers van de bouwnijverheid is de industrialisatie van de zestiger jaren te herkennen. De vestiging en uitbreiding van fabrieken bracht een aanzienlijke 'tijdelijke' bouwwerkgelegenheid met zich mee. In de zeventiger jaren zien we ook in deze sector een terugval van de werkgelegenheid, die vooral het gevolg is van het wegvallen van de`tijdelijke' werkgelegenheid. In de jaren 80 zette deze tendens zich voort. De commerciële- en de niet-commerciële dienstensector vertoont reeds lang een stijging, die echter vanaf 1970 steeds sterker wordt. De groei van de werkgelegenheid in deze sector kan de daling resp. het gelijkblijven van de werkgelegenheid in de overige sectoren ruimschoots compenseren. Thans bevindt zich meer dan de helft van de bezette arbeidsplaatsen in de dienstensector, doch ook hier zal de recessie van de jaren 80 haar invloed doen gelden. Naar geslacht bezien neemt vooral het aantal arbeidsplaatsen bezet door vrouwen sterk toe. De werkgelegenheid voor vrouwen is voor bijna 80% in de dienstensector geconcentreerd. In deze sector zijn ook de meeste typisch vrouwelijke beroepen te vinden. In onderstaande tabel is de werkgelegenheidsontwikkeling in de naoorlogse periode weergegeven. Beroepsbevolking. De beroepsbevolking in Zeeland daalde tussen 1947 en 1960. Verschillende factoren hebben bij deze afneming een rol gespeeld, zoals de invoering van de A.O.W. en de toeneming van de deelname aan het volledige dagonderwijs. Met de uitbreiding van de werkgelegenheid in de zestiger jaren, die veel mensen van buiten Zeeland aantrok, steeg de beroepsbevolking. Bij de mannen is de toename minder dan bij de vrouwen. Tussen 1960 en 1979 nam de vrouwelijke beroepsbevolking met 63% toe en de mannelijke met 8%. Van de ca.170.000 mannen in 1979 kan bijna 50% tot de beroepsbevolking worden gerekend, van de ca. 170.000 vrouwen is dat bijna18%. Het zijn vooral gehuwde vrouwen, veelal in deeltijdbanen, die zich de laatste jaren in toenemende mate op de arbeidsmarkt begeven. Het aandeel van de zelfstandigen in de beroepsbevolking is in Zeeland relatief groot.De ontwikkeling van de beroepsbevolking is in Zeeland tussen 1947 en 1979 als volgt verlopen:
1947196019701979
Mannen 84.740 82.000 84.500 88.750
Vrouwen 23.320 18.900 21.900 30.800
Totaal108.060100.900106.400119.550
Werkloosheid. Vergeleken met Nederland heeft de werkloosheid in Zeeland steeds op een vrij hoog niveau gelegen. Tot 1974 was de werkloosheid van mannen en vrouwen gelijk aan of groter dan die in Nederland. Na1974 is de werkloosheid van mannen geringer dan of gelijk aan het nationaal gemiddelde. In 1979 was het jaargemiddelde van de werkloosheid van mannen 4,1% (Nederland 4,1%) van de afhankelijke beroepsbevolking en voor de vrouwen 10,7% (Nederland 8,1%). Recenter cijfers waren niet beschikbaar, maar zullen, gezien de recessie van de jaren 80, een nog ongunstiger beeld geven. Voor de vrouwen is de arbeidsmarktsituatie erg ongunstig, hetgeen o.a. wordt veroorzaakt door het verhoudingsgewijs geringe aandeel van de werkgelegenheid in de dienstensector. Ook het werkloosheidsaandeel van de jongeren is relatief groot. Dit geldt vooral voor de jongeren die na enkele jaren voortgezet onderwijs zonder diploma de school verlaten. Naar beroepsgroep bezien was in 1979 bij de mannen de werkloosheid groot in de metaal- en de bouw en bij de vrouwen in de beroepsgroepen handels- en kantoorpersoneel.
Vreemde arbeidskrachten. Het aandeel van de vreemde arbeidskrachten met een tijdelijke verblijfsvergunning (excl. E.E.G.-ers) van het totaal aantal bezette arbeidsplaatsen is in Zeeland nooit groot geweest. In 1978 werden 419 arbeidsplaatsen bezet door vreemde arbeidskrachten d.i. ca. 0,4% van het totaal.
Pendel. De arbeidsmarkt van de provincieZeeland heeft al jarenlang een uitgaand pendelsaldo van mannen. De belangrijkste pendelrelaties (zowel uitgaand als inkomend) heeft Zeeland met België en de provincies Noord-Brabant en Zuid-Holland. Het uitgaand pendelsaldo van mannen bedroeg in 1978 1.000. Naast de interprovinciale pendel is er een vrij omvangrijke interregionale pendel, vooral tussen Zuid-Beveland en Walcheren. De fluctuaties in de pendel houden verband met het al dan niet in uitvoering zijn van industriebouw en grond-, weg- en waterbouwkundige werken.De interprovinciale pendel van vrouwelijke arbeidskrachten is in Zeeland van weinig betekenis. Er is alleen een vrij omvangrijke inkomende pendel uit België, 1.000 personen.
AUTEUR
A.M. v.d. Broecke
LITERATUUR
Districtbureau Arbeidsvoorziening, Arbeidsmarktbeschrijving. Prov. Opbouworgaan Stichting Zeeland, Arbeidsmarkt sinds 1960.