Algemene Nederlandsche Bond van Arbeiders in het Landbouw-, Tuinbouw en Zuivelbedrijf
Algemene Nederlandsche Bond van Arbeiders in het Landbouw-, Tuinbouw- en Zuivelbedrijf(ANBA)(ANAB) |
---|
Algemeen
De Algemene Nederlandsche Bond van Arbeiders in het Landbouw- en Zuivelbedrijf ontstond in februari 1909 door een fusie tussen de Nederlandsche Bond van Arbeiders in het Zuivelbedrijf (1900) en de Nieuwe Nederlandsche Landarbeidersbond (1907). De gefuseerde bond telde 1.087 leden en werd tot 1938 geleid door voorzitter Pieter Hiemstra. In 1912 werd ‘Tuinbouw’ aan de naam van de Bond toegevoegd. De Bond maakte deel uit van het Nationaal Verbond van Vakverenigingen en was dus onderdeel van de socialistische zuil. De Bond streefde naar betere arbeidsvoorwaarden en beloning van de landarbeiders en wenste paal en perk te stellen aan de vrouwenarbeid in de landbouw, invoering van een maximum werkdag van tien uur in de landbouw, een vakantie in de zomer met behoud van loon, schrapping van het Landbouwverlof uit de Leerplichtwet, oprichting van arbeidsbeurzen en werklozenfondsen van gemeentewege, algemeen kiesrecht en premievrij staatspensioen ‘voor hen die het nodig hebben.’ De eerste afdeling van de Algemene Landarbeidersbond (zo wordt de naam meestal afgekort) in Zeeland ontstond eind september 1913 in Ouwerkerk op Duiveland. Eerst waren er twaalf leden, in november achttien. Zij kregen te maken met felle tegenstand van de boeren-werkgevers ter plaatse. Toch hield men vol. In het voorjaar van 1914 werd gemeld dat ‘een groot deel der arbeiders’ te Ouwerkerk lid was. Secretaris was landarbeider H. Helmstrijd, afkomstig uit de agrarische middengroep in de plaatselijke samenleving.
Afdelingen in Zeeland
In december 1913 ontstonden er afdelingen te Dreischor en Oosterland, in januari 1914 één te Zonnemaire. Deze laatste afdeling ging al snel weer teniet. Hetzelfde gold voor de prille afdelingen op Tholen die in deze jaren waren ontstaan. De Ouwerkerkse bondsafdeling kreeg te maken met tegenstand vanuit een boeren-familienetwerk rondom onder meer B. Giljam, liberaal lid van Provinciale Staten en namens de Zeeuwsche Landbouwmaatschappij afgevaardigd in het Nederlandsch Landbouwcomité. Hij dwong zijn arbeiders als lid van de afdeling te bedanken. Vervolgens probeerde hij met enig succes zijn collega-werkgevers over te halen dezelfde soort pressie uit te oefenen. Dit alles terwijl zowel de bondsafdeling als de juist opgerichte bond van boeren-werkgevers te Ouwerkerk een loonvoorstel hadden gedaan – de loonhoogte in beide voorstellen lag mijlenver uit elkaar. Van echte onderhandelingen was geen sprake en de verslechterde verhoudingen liepen er op uit dat allerlei Ouwerkerkse landarbeiders buiten het dorp werk zochten. Dat kon gemakkelijk, want het wat afgelegen dorp had sinds kort een tramstation gekregen, terwijl het doortrekken van de tramlijn van Brouwershaven naar Burgh in die jaren ook werk opleverde. Na enkele jaren was de afdeling Ouwerkerk de enig overgebleven Zeeuwse afdeling van de Algemene Landarbeidersbond. In de zomer van 1917 startte de Bond in Goes en de dorpen daar omheen een propagandacampagne met hoofdbestuurslid Van de Vall als spreker. Slechts te Goes kon een afdeling worden opgericht. De bestaande werkliedenverenigingen die juist in centraal Zuid-Beveland nogal sterk waren, vormden de voornaamste concurrentie van de Algemene Landarbeidersbond. Pas in januari 1918 konden enkele nieuwe afdelingen worden opgericht: te Kattendijke, Rilland-Bath, Krabbendijke en Zierikzee. Verder was er een succesvolle campagne in het westelijk deel van Zeeuws-Vlaanderen, die vier afdelingen opleverde. Centrale figuur in de propaganda daar en in Krabbendijke en Rilland was de uit Beerta in Groningen afkomstige douanebeambte Wubbo Stirler (1887). Stirler was in of voor 1914 naar West-Zeeuws-Vlaanderen gekomen en later overgeplaatst naar Krabbendijke. Tenminste één van de nieuwe afdelingen van de NVV-bond kreeg te maken met grote tegenwerking door de boeren: de afdeling Zierikzee. Landbouwer C. de Vlieger te Schuddebeurs had twee arbeiders die lid van de afdeling waren, gedwongen daarvoor te bedanken onder de bedreiging dat zij minder of helemaal geen aardappelland zouden krijgen – dat was voor hen in deze dure tijden onmisbaar. Het bondsblad sprak van ‘schandelijke’ lonen ‘in vergelijking met andere, zelfs nog minder welvarende streken.’ In elk geval leidde de afdeling Zierikzee vooralsnog een erg bedreigd bestaan. Te Ouwerkerk negeerden de boeren de bondsafdeling, die schriftelijk een looneis had gesteld. Een vuist konden de arbeiders er niet maken en dat gold ook voor Krabbendijke waar bijna alleen losse arbeiders lid waren geworden die pas laat in het voorjaar werk kregen. Er was relatief weinig werk, meldde men ook uit de afdeling Zierikzee ‘en dat houdt ons daggeld tegen.’ Toen de zomer van 1918 was aangebroken, waren de Zuid-Bevelandse afdelingen verdwenen uit de lijsten met afdelingssecretarissen die het bondsblad Voorwaarts om de zoveel tijd afdrukte.
Nieuwe groei na 1919
De drie afdelingen op Schouwen-Duiveland hadden standgehouden. Van de afdelingen in West-Zeeuws-Vlaanderen bleef er maar één overeind. Verder bestond alleen nog de in 1916 gestichte afdeling te Oud-Vossemeer op Tholen. De vijf afdelingen hadden samen 240 leden. In 1919 ontstonden echter nieuwe afdelingen van de Algemene Landarbeidersbond te Burgh op Schouwen, Haamstede, Brouwershaven en Noordgouwe. Begin 1920 waren er ook weer afdelingen op Zuid-Beveland: Goes, Yerseke en Krabbendijke. Op Noord-Beveland kreeg Kats een afdeling, op Tholen nu ook Sint-Maartensdijk en de stad Tholen. Eind 1920 had de Bond acht afdelingen in Zeeland, waarvan twee op Zuid-Beveland. Blijkbaar was er één van de drie hiervoor genoemde weer opgeheven. Te Kats had de afdeling een korte staking gewonnen. Bij de behaalde loonsverhoging ging het echter waarschijnlijk om het inhalen van de traditionele achterstand van het afgelegen Kats op de lonen in de buurdorpen. In 1922 had de Bond de volgende afdelingen in Zeeland: Brouwershaven, Zierikzee, Sint-Maartensdijk, Kats, Yerseke, Krabbendijke, Axel, Biervliet en IJzendijke. Samen hadden deze negen afdelingen 247 leden. Een derde van de Zeeuwse leden woonde in Biervliet: de afdeling daar had 82 leden. Daarnaast ontwikkelde vooral Sint-Maartensdijk zich tot een bolwerk van de Algemene Landarbeidersbond. Te Sint-Maartensdijk was het leiderschap van A.P. Bout en N. de Viet, tevens plaatselijke voormannen van het socialisme, belangrijk voor de continuïteit van de bondsafdeling. Zij waren idealisten en sleepten daarin anderen mee.
Conflict om erkenning in West-Zeeuws-Vlaanderen
In 1926 moesten de Zeeuwse bondsafdelingen zich te weer stellen tegen pogingen van de boeren om de lonen te verlagen. Dat gelukte zonder grote conflicten, al was met name in West-Zeeuws-Vlaanderen de toestand een tijdlang gespannen. In augustus 1930 brak in deze regio een staking uit te Nieuwvliet, die draaide om erkenning van de landarbeiderbonden. De boeren wilden namelijk niet met de bonden onderhandelen over de lonen en legden een loonsverlaging eenzijdig op. De werkgevers wonnen uiteindelijk de staking door het inschakelen van doodarme werklui uit België. Toen de oogst eenmaal binnen was, hadden ze al heel weinig arbeiders meer nodig en na zeven maanden moest de Bond het opgeven. Toch had ze te Nieuwvliet een sterke afdeling: bijna driekwart van de landarbeiders ter plaatse was lid. De verloren staking beïnvloedde de verhouding tussen boeren en landarbeiders in het Land van Cadzand nog decennia lang in negatieve zin. In 1931 werden als gevolg van de dreigende werkloosheid (door de economische crisis vanaf 1929) nog meer nieuwe afdelingen van de Algemene Landarbeidersbond opgericht. Bij de bonden kreeg men immers een werkloosheidsuitkering nadat men enige tijd lid geweest was. In enkele weken tijd kwamen er in Zeeland wel negen nieuwe afdelingen bij, met samen 250 leden. In 1933 volgde een staking in Zuidzande, een buurdorp van Nieuwvliet, en het aangrenzende Retranchement. Ook nu weer wilden de boeren geen enkel contract sluiten. ‘Onwil bij de landbouwers, onmacht bij de landarbeiders, ziehier tot dit voorjaar het algemene beeld der loonacties in het Zuiden,’ aldus het bondsblad Voorwaarts in 1934.
Samenwerking tussen arbeidersbonden
Vroeg in de jaren dertig, in Zeeuws-Vlaanderen al in het jaar 1930, begon de Algemene Landarbeidersbond actief samen te werken met haar protestants-christelijke en rooms-katholieke tegenhangers, de Nederlandsche Christelijke Landarbeidersbond en de Rooms-katholieke landarbeidersbond ‘St. Deusdedit’ in de voorfase van het overleg (per dorp of per regio) met de organisaties van de boeren-werkgevers. In 1934 volgde een scherp conflict tussen de drie landarbeiderbonden en de boerenorganisaties. De bonden meenden dat de regeringssteun aan de landbouw waarin bij de Tarwewet was voorzien, ook ten goede moest komen aan de personeelsleden van de agrarische bedrijven. De hierdoor veroorzaakte stakingsdreiging in Zuid-Nederland (waar juist veel aanhang woonde van de confessionele regeringspartijen) leidde tot de uitvaardiging van de ‘Landbouwcrisisorganisatiebeschikking 1934 II’ die alle boeren die rijkscrisissteun ontvingen, verplichtte tot erkenning van de drie grote landarbeiderbonden als overlegpartner en tot aanvaarding van verplichte arbitrage wanneer het niet lukte om plaatselijk te komen tot een collectief contract. Deze beschikking luidde in feite de overwinning van de landarbeiderbonden in, die in delen van Zeeland anno 1934 nog steeds niet door de boerenorganisaties als onderhandelingspartner waren erkend. Het aantal Collectieve Arbeidsovereenkomsten (CAO’s) steeg en arbeidsconflicten werden voortaan vrijwel altijd met behulp van arbitrage (meestal door rijksbemiddelaars) opgelost. In 1911 was er nog geen enkele CAO in de agrarische bedrijfstak geweest, in 1933 waren er 169 Collectieve Arbeidsovereenkomsten die golden voor 7.734 ondernemingen en 31.796 werknemers. Per 1 juni 1940 golden er 250 CAO’s in de landbouw (met plaatselijke dan wel regionale geldigheid) voor 40.499 ondernemingen en 100.920 werknemers. In 1941 liet de Algemene Landarbeidersbond zich, als onderdeel van het NVV, door de Duitsers ‘gelijkschakelen’ oftewel onder Duits toezicht plaatsen. Mede als gevolg daarvan vertroebelde de relatie met de andere landarbeiderbonden, met name met de NCLB. Aan het eind van 1943 en het begin van 1944 werden de contacten hersteld en genormaliseerd.
Vorming van de ANAB
Vanaf de jaren veertig golden voor heel Zeeland eendere Collectieve Arbeidscontracten in de landbouw, zodat er niet langer per dorp of per regio onderhandeld hoefde te worden tussen de vertegenwoordigers van de landarbeiders en die van de boeren. Vanaf 1948 werd de naam van de Bond veranderd in Algemene Nederlandse Landarbeidersbond, vanaf 1951/52 heette zij Algemene Nederlandse Agrarische Bedrijfsbond. In de jaren zestig begon het aantal landarbeiders in Zeeland snel af te nemen. Bleven veel van degenen die uit de landbouw stapten aanvankelijk nog lid van de ANAB, op de wat langere termijn nam het aantal leden flink af. De federatie Zuid-Beveland en Walcheren telde in 1962 nog ongeveer 1.000 leden, terwijl de teruggang toen nog ‘gering’ heette. In 1967 waren de afdelingen op Schouwen-Duiveland zo klein geworden dat men deze wilde samenvoegen tot enkele grotere eenheden. Aan het begin van 1969 had de landelijke ANAB nog zo’n 27.000 leden, maar zij verloor er jaarlijks ongeveer 2.000. De ANAB vormde in 1970 samen met de Algemene Bedrijfsbond Voedings- en Genotmiddelen de Agrarische en Voedingsbedrijfsbond, die later opging in de Voedingsbond NVV.
Auteur
-Jan Zwemer, 2013.
Literatuur
-J. Hilgenga, Veertig jaren Nederlandsche Landarbeidersbond(Amsterdam, 1940).
-Middelburgsche Courant, 26-2-1909.
-Provinciale Zeeuwsche Courant, 27-2-1962, 17-11-1967 en 4-3-1969.
-K. Slager, Landarbeiders. Verhalen om te onthouden (Nijmegen, 1981).