Abraham Marie Wilhelmus Jacobus Hammacher/EvZ1982-1984

Uit encyclopedie van zeeland
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

(Middelburg 11 december 1897). Kunstcriticus en kunsthistoricus, was verbonden aan het Utrechtsch Dagblad en de Nieuwe Rotterdamse Courant. In 1947 werd hij directeur van het Rijksmuseum Kröller-Muller op de Hoge Veluwe; hier had hij een groot aandeel in de totstandkoming van de vermaarde beeldentuin en de collectie beeldhouwerstekeningen. Tevens was hij van 1958 tot 1968 hoogleraar in de kunstgeschiedenis te Delft. In 1958 ontving hij een eredoctoraat te Utrecht. Zijn heldere en zorgvuldige kunsthistorische studies omvatten een breed terrein, vooral op het gebied van de moderne kunst en plaatsen steeds de kunstenaar in het geestelijk leven van zijn tijd. Zijn voornaamste werken zijn: Willem van Konijnenburg (1928), Floris Verster(1928), De levenstijd van Antoon der Kinderen (1932), Vorm en Geest der Romaanse beeldhouwkunst (1936), Jeroen Bosch (1936), John Raedecker en zijn werk (1940), Amsterdamsche impressionisten en hun kring (1941), Mendes da Costa (1945), Eduard Karsen en zijn vader Kaspar (1947), Mr. Jean Francois van Royen (1947), Vincent van Gogh (1948), De wondende en helende kracht in de beeldende kunst (1952), Charley Toorop (1952), Zadkine (1954), Stromingen en persoonlijkheden (1955), Lipchitz (1960), Henry van de Velde (1967), The evolution of modern sculpt ure (1969).