Josua van Iperen

Uit Wiki ZB
Ga naar: navigatie, zoeken
Josua van Iperen
Iperen KZGW ZI IV 468.jpg
'
Geboren 23 februari 1726 Middelburg
Overleden 11 februari 1780 Batavia
Beroep theoloog en wetenschapper
VIAF J. van Iperen

Opleiding en werk

Na een studie te Groningen en Leiden werd Van lperen predikant van de garnizoenskerk te Lillo, om in 1766 naar Veere te verhuizen. In de gemeente van Veere moet Van Iperen zich minder gelukkig hebben gevoeld, waarschijnlijk mede door zijn ijveren voor een nieuwe psalmberijming. Het vlotte dikwijls niet tussen hem en zijn gemeente. Van 1774 tot 1776 was Van Iperen gedeputeerde tot de Oostindische kerkzaken, benoemd door de classis Walcheren. In april 1777 werd hij door bewindhebbers van de Verenigde Oostindische Compagnie als Indisch predikant voorgedragen, op voorstel van de kamer van Zeeland, terwijl hem als standplaats Batavia werd aangewezen. Begin 1779 kwam hij daar aan. Ook hier heeft Van Iperen te maken gehad met strubbelingen. Toch begon hij zijn werk vol ijver. Ook buiten zijn gemeentewerk bewoog hij zich door het houden van een serie lezingen over wijsbegeerte en fraaie kunsten. Helaas is het ongezonde klimaat hem te machtig geweest en na een verblijf van 11 maanden in Indië stierf hij aldaar.

Aanzien door werk aan de psalmberijming

De veelzijdige en geleerde Van Iperen is wel voorgedragen als hoogleraar aan de universiteit te Franeker en later aan die van Harderwijk, maar er volgde geen benoeming. Hij was lid van vele wetenschappelijke en dichtgenootschappen. Als letterkundige en dichter vaardigden de Staten van Zeeland hem in 1772 af naar de commissie tot samenstelling van een nieuwe psalmberijming, die van januari tot augustus 1773 in Den Haag vergaderde. In deze commissie heeft Van Iperen een belangrijke plaats ingenomen. Aan hem werd opgedragen de slotpredikatie uit te spreken toen het werk was voltooid. Hoe grondig Van Iperen zich in deze stof had ingewerkt, blijkt uit het gedenkboek dat hij daarna schreef: ‘Kerkelijke Historie van het Psalmgezang der Christenen enz.’, in 2 delen. Wanneer Van Iperen over de psalmen schrijft, blijkt dat hij ook al bezig is met de gezangen. Hij speurt naar liederen in het Oude Testament, in de apocriefe boeken en in het Nieuwe Testament die waard zijn in de kerk te worden gezongen. De samenstellers van het Liedboek der Kerken zijn op dit spoor voortgegaan. Van zijn veelzijdige kennis getuigen de vele artikelen die hij geschreven heeft. Van zijn kerkhistorische belangstelling spreken zijn redevoeringen ter gelegenheid van het tweede eeuwfeest van de bevrijding (1772) en over Joh. Miggrode (1773), die beide in druk zijn verschenen.

Bibliografie

Tekst uit de Encyclopedie van Zeeland 1982-1984

Bekijk de originele tekst uit de Encyclopedie van Zeeland, 1982-1984

Auteur

-S.J.M. Hulsbergen, gecontroleerd redactie 2013

Literatuur

(Middelburg 23 febr.1726 - Batavia 11 febr. 1780). Na een studie te Groningen en Leiden werd Van lperen predikant van de garnizoenskerk te Lillo, Mom in 1766 naar Veere te verhuizen. Deze veelzijdige geleerde is wel voorgedragen als hoogleraar aan de universiteit te Franeker en later aan die van Harderwijk, maar er volgde geen benoeming. Hij was lid van vele wetenschappelijke en dichtgenootschappen. Als letterkundige en dichter vaardigden de Staten van Zeeland hem in 1772 af naar de commissie tot samenstelling van een nieuwe psalmberijming die van januari tot augustus 1773 in Den Haag vergaderde. In deze commissie heeft Van Iperen een belangrijke plaats ingenomen. Aan hem werd opgedragen de slotpredikatie uit te spreken toen het werk was voltooid. Hoe grondig Van Iperen zich in deze stof had ingewerkt, blijkt uit het gedenkboek dat hij daarna schreef: Kerkelijke Historie van het Psalmgezang der Christenen enz., in 2 delen. Wanneer Van Iperen over de psalmen schrijft, blijkt dat hij ook reeds bezig is met de gezangen. Hij speurt naar liederen in het Oude Testament, in de apocriefe boeken en in het Nieuwe Testament die waard zijn in de kerk te worden gezongen. De samenstellers van het Liedboek der Kerken zijn op dit spoor voortgegaan. Van zijn veelzijdige kennis getuigen de vele artikelen die hij geschreven heeft.

Van zijn kerkhistorische belangstelling spreken zijn redevoeringen ter gelegenheid van het 2e Meeuwfeest van de bevrijding (1772) en over Joh. Miggrode (1773), die beide in druk zijn verschenen. In zijn gemeente moet Van Iperen zich minder gelukkig hebben gevoeld, waarschijnlijk mede door zijn ijveren voor een nieuwe psalmberijming. Het vlotte dikwijls niet tussen hem en zijn gemeente. Van 1774 tot 1776 was Van Iperen gedeputeerde tot de Oostindische kerkzaken, benoemd door de classis Walcheren. In april 1777 werd hij door bewindhebbers van de Verenigde Oostindische Compagnie als Indisch predikant voorgedragen, op voorstel van de kamer van Zeeland, terwijl hem als standplaats Batavia werd aangewezen. Begin 1779 kwam hij daar aan. Ook hier heeft Van Iperen te maken gehad met strubbelingen. Nochtans begon hij vol ijver zijn werk. Ook buiten zijn gemeentewerk bewoog hij zich door het houden van een serie lezingen over wijsbegeerte en fraaie kunsten. Helaas is het ongezonde klimaat hem te machtig geweest en na een verblijf van 11 maanden stierf hij.