Ockerse
Ockerse |
---|
Familienaam, ontleend aan de voornaam Ocker, die op verschillende manieren werd geschreven (Ockers, Ockersse, Ockerssen). Ockerse, Cornelis (Zierikzee 1499-9 maart 1578). Was o.a. burgemeester van Zierikzee (1548-1560), heer van Kempens hofstede, voor deel bezitter van de gorzing van Orizand. Ondernam met zijn broers Hubrecht en Simon in 1519 een bedevaart naar Jeruzalem, Rome en St.-Jacob de Compostella en kreeg daarom de titel Ridder van het Heilig Graf. Een zilveren pelgrimsbeker met het merk der familie, eveneens voorkomend op de oudste schepenzegels, wordt beschreven in het familiearchief De Jonge en bleef tot 1837 in het bezit van die familie. Cornelis werd in 1543 evenals Hubrecht aangeslagen naar een jaarlijks inkomen uit koopman schap voort 2000. Ockerse, Jan Daniëlsz. (Hoorn, gedoopt 30 sept. 1688-Zierikzee 1 nov. 1742). Jurist. Studeerde rechten in Leiden, was schepen in Hoorn (1697), Raad in het Hof van Holland en Zeeland, burgemeester van Zierikzee, o.a. overdeken van het vleeshouwers- en mandenmakersgilde. Hij werd, door koop van de hoge ambachtsheerlijkheid (1704), heer van Dreischor en liet in de kerk aldaar, na de dood van zijn broer Cornelis (1728), een marmeren grafmonument oprichten boven de grafkelder waarin hij ook zelf werd bijgezet. Op het monument staan hun medaillonportretten, kwartierwapens en verschillende allegorische voorstellingen. Hun zusters' zoon, mr. Pieter Mogge van Renesse, erfde het grootste deel van hun vermogen en liet voor zich een dergelijk graf monument oprichten in dezelfde kerk. Ockerse, Cornelis (Hoorn, gedoopt 18 april 1672-Den Haag 4 jan. 1728). Broer van bovengenoemde. Schepen van Zierikzee, commissaris van de polder de vier Bannen van Duineland, generaliteitsrekenmeester (1718 1720), gedeputeerde ter Staten-Generaal (1720-1728). Ockerse, Jan Cornelis (17 nov. 1673-10 juni 1740). Neef van bovengenoemde. Marineofficier, Raad in Hof van Holland en Zeeland. Ging in 1693 varen, was in 1704 kapitein ter zee bij het beleg van Gibraltar, werd schout bij nacht (1709), vice-admiraal (1723) en luitenant-admiraal van Zeeland (1730). Zijn weduwe, Cornelia Butler (1694-1763), bewoonde de buitenplaats Rustenburg onder Welzinge. Ockerse, Willem Antonie (Vianen 6 april 1760-Den Haag 19 juni 1826). Theoloog. Studeerde theologie in Utrecht, waar hij bevriend raakte met Bellamy en stond als predikant in Baarn en Wijk bij Duurstede (1784). Hij werd lid van de Nationale Conventie (1797) maar na een omwenteling begon hij een effectenkantoor, waarmee hij zijn vermogen verloor. Hij werd predikant in Limmen (1810), werd tweede secretaris der 'Maatschappij van Weldadigheid' (1818) en redacteur van het tijdschrift `De Star'. Samen met zijn zuster Antoinetta (1763-1828), die getrouwd was met Johan Petrus Kleijn, schreef hij de 'Gedenkzuil op het graf van Jacobus Bellamy (1757-1786)', Haarlem 1822. Brieven van hem over deze uitgave zijn in de Collectie Bellamy van het Zeeuwsch Genootschap te vinden.
AUTEUR
M.E. Jansen-Glas, J.P. Vaane
LITERATUUR
Nagtglas, Levensberichten. P.D. de Vos, De vroedschap van Zierikzee, 21,25,420,548-549. Clarisse, Vruchten en resultaten. Stouten, W.A. Ockersen.
AFBEELDING
Grafkapel in de n.h. kerk te Dreischor met monumenten voor de gebroeders Ockerse (l.) en Pieter Mogge (m.)