Scheepsbouw

Uit encyclopedie van zeeland
Versie door Maintenance script (overleg | bijdragen) op 20 mrt 2014 om 14:25 (Importing text file)
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Scheepsbouw

Tekst uit de Encyclopedie van Zeeland 1982-1984

Geografische ligging en gesteldheid van Zeeland maken het niet onwaarschijnlijk. dat hier vanaf de vroegste bewoning vaartuigen werden gemaakt. Getuige enkele vondsten in de directe omgeving moeten dat boomstamkano's zijn geweest. De dichtstbijzijnde vondst (twee wrakken van eikehouten kano's uit de IJzertijd. circa 500 voor Christus) werd in 1910 gedaan tijdens het uitdiepen van de haven van Antwerpen. De afmetingen rechtvaardigen de veronderstelling dat de scheepjes op de Schelde werden gebruikt: de grootste is 11 meter lang, met een grootste breedte van 1.75 m. In de Romeinse tijd was er een levendige handel op Engeland, vooral vanuit Keulen. De Nehalennia-altaren bewijzen dat deze handel de Zeeuwse eilanden aandeed. Men mag aannemen dat er schepen gebouwd en gerepareerd werden. Met de vestiging van het Vikingrijk in Noord Nederland zullen zeker Scandinavische scheepsbouwtechnieken zijn geïntroduceerd, maar ook daarvan zijn geen vondsten. De vroegst gedateerde documenten, die scheepsbouw in ons gewest aantonen betreffen het aanschaffen van vermoedelijk 29 schepen door Vlamingen. 'vijanden van de Engelse kroon'. op het eiland Wulpen. ten noorden van Cadzand. in 1047. Deze schepen leken zeer waarschijnlijk op die. welke zijn

afgebeeld op het tapijt van Baveux. dat de verovering van Engeland door Willem de Veroveraar in 1066 voorstelt.

In de 13de eeuw dreven Zeeuwse steden, vooral Zierikzee, handel met de Oostzeehavens en Vlaanderen. Scheepsbouwer werd toen hoofdberoep en niet, zoals voordien, nevenberoep van boeren en vissers. Goede beschutte havens, visgronden en handelsrelaties bepaalden in welke steden de scheepstimmerlieden zich vestigden. In de 14de en 15de eeuw waren de Walcherse steden. met Arnemuiden als de voornaamste, welvarende voorhavens voor Brugge en Antwerpen. In Arnemuiden werden schepen gebouwd en gerepareerd voor schippers uit de Oostzeelanden, Spanje en Portugal.

Middelburg. afgunstig op deze bloeiende scheepsbouw, probeerde in de eerste helft van de 16de eeuw de haven bereikbaar te maken voor grote schepen met vracht voor Antwerpen, door het graven van een kanaal van de Westerschelde naar Middelburg. Een plan voor een groot droogdok tussen Middelburg en Arnemuiden werd niet uitgevoerd. Wel werd een kleiner dok gebouwd, geschikt voor reparaties aan grote schepen, gesubsidieerd door Arnemuiden. Aan het eind van de 16de eeuw werd een zelfde type dok in Middelburg gegraven.

De scheepsbouw te Vlissingen werd midden 15de eeuw begunstigd omdat de stad door het zich verplaatsen van zandbanken. aan de vaarroute naar Antwerpen kwam te liggen. Bovendien koos de overheid eind 15de eeuw deze haven als arsenaal voor de Admiraliteit. Dit bracht werk op kleine schaal. Daar de voornaamste functie van de marinewerf het uitrusten van oorlogsschepen met kanonnen en munitie was. De Veerse scheepshouwers profiteerden eveneens van de bezoeken van de oorlogsschepen. Een dergelijke gunstige situatie bestond niet voor Zierikzee. Goes. Tholen en Brouwershaven. Deze steden verloren aan betekenis naarmate er meer handelsvaart door de Westerschelde ging. Bovendien verplaatste de visserij, speciaal de haringvangst, zich naar Brielle, de Maashavens en Noord-Holland. Tegen de 16de eeuw werd het voor Zierikzee moeilijk de haven op diepte te houden. Goes bezat toen nog slechts één scheepswerf. Daar men zich in Brouwershaven toelegde op het vervoer van goederen naar het binnenland concentreerde zich daar de bouw van kleine riviervaartuigen.

De technische vaardigheid van de Zeeuwse scheepsbouwers was intussen echter toegenomen. Zij leerden volgetuigde schepen bouwen met zowel dwarszeilen als driehoekige, langscheepse of latijnzeilen. Het eerste in de noordelijke Nederlanden gebouwde schip van dat type werd in 1460 in Zierikzee te water gelaten. De constructie van een nieuw soort scheepsromp, verstevigd met een geraamte van wrangen en spanten in plaats van de oude constructie met slechts overnaadse planken, leerde men van overgekomen Bretonse scheepsbouwers. Omstreeks 1550 bouwden en repareerden Zeeuwse scheepstimmerlieden zowel schepen en vissersboten voor de eigen omgeving, als vaartuigen voor speciale doeleinden en in enkele havens werden zelfs schepen van over de 100 ton voor de verre handel gebouwd. In de 15de en 16de eeuw ontstonden de gilden der scheepstimmerlieden, die in de meeste steden speciale rechten verkregen en waarvan op den duur iedere scheepsbouwer lid was. Ze dienden voor de sociale zekerheid van de leden-vaklieden, regelden de vakopleidingen en stelden normen voor de kwaliteit van het geleverde werk. De gilden konden eveneens optreden hij wanbetaling der afnemers. De stadsbesturen waren door het bestaan van de gilden in staat de scheepsbouw te controleren en te bevorderen, belastingen te heffen en eventueel te subsidiëren.

Na de Opstand veranderde zowel het karakter van de gilden als dat van de scheepsbouw. De gilden werden puur economische organisaties voor het toezicht op de scheepsbouw. In de periode aan het eind van de 16de eeuw groeide de handel snel en er was een sterke toename van investering op scheepvaartgebied. ten dele onder invloed van migratie van kooplieden uit Vlaanderen en Brabant naar Zeeland.

Vanaf 1600 echter kreeg de Zeeuwse scheepsbouw te kampen met een aantal problemen, waardoor de algemene welvaart van de Gouden Eeuw in deze tak van industrie niet tot uiting kwam. Vele havens slibden dicht en verplaatsing van zandbanken bemoeilijkte tewaterlating, reparatie en bevoorrading, vooral van hout uit de Oostzeelanden. Ook door de spreiding van de marine-etablissementen over een aantal havens kon geen enkele stad een grote werf met vaste werkgelegenheid onderhouden. Scheepstimmerlieden konden in oorlogstijd worden overgeplaatst naar havens waar zij het meest nodig waren, wat extra kosten en onzekerheid voor de scheepsbouwindustrie in de meeste steden met zich bracht. Het feit dat de overheid dikwijls te laat uitbetaalde. maakte het voor de ondernemers moeilijk kapitaal aan te trekken. Het afsluiten van de Schelde voor de scheepvaart had tijdelijk een gunstig effect, maar het beroofde Vlissingen en Arnemuiden tevens van de functie van voorhaven van Antwerpen. waardoor deze steden het breeuwen reparatiewerk verloren dat aan zoveel mensen werk bezorgd had. Het voornaamste obstakel was echter de concurrentie van Holland, waar speciaal in de Zaanstreek een centrum van scheepsbouw was ontstaan. De Zaanse scheepsbouwers namen deze overheersende positie in. doordat ze op grote schaal produceerden, betere ontwerpen bezaten en een aantal werkbesparende technieken toepasten. De Zeeuwen moesten zich beperken tot levering aan de plaatselijke markt. In kleine havens als Zierikzee werden hoofdzakelijk binnenschepen en vissersboten gebouwd. Middelburg en Vlissingen leverden nog wel zeeschepen, maar dat waren gewoonlijk lichte. snelle en zwaarbewapende schepen. Op het eind van de 16de eeuw waren in Middelburg de zetel van de Admiraliteit en een vertegenwoordiging van de VOC gevestigd. De laatste stichtte daar in 1609 een scheepswerf met eigen personeel in vaste dienst. Deze werf leverde onder andere retourschepen voor de Oostindiëvaart, waarvan zij er 335 zou bouwen. De Middelburgse werf van de WIC leverde schepen voor de kaapvaart, de voornaamste bezigheid van deze compagnie. De Commercie-Compagnie bouwde op haar werf in Middelburg schepen voor de slavenhandel van deze onderneming. Zo ontstond op die werven een steeds toenemende concentratie van de bouw van grote schepen. De uitbreiding van de admiraliteitswerf te Vlissingen in het eerste kwart van de 18de eeuw had een dergelijk effect. Deze bezat een droogdok. waarschijnlijk het eerste echte droogdok in de Nederlanden. Scheepswerven op Walcheren schijnen het meest te hebben geprofiteerd van de bedrijvigheid. die de oorlogen ter zee met zich meebrachten. niet alleen door opdrachten van de Admiraliteit. maar ook omdat Zeeland het centrum van de Nederlandse kaapvaart was. Gedurende de vredesperiode in de 18de eeuw verviel deze bron.Tegen het eind van die eeuw' konden nog slechts drie werven grote zeeschepen in continubedrijf bouwen en deze werven kregen regeringssubsidie. De kleinere werven konden daarom niet met die van de Admiraliteit en de compagnieën concurreren. In kleinere havens probeerde de plaatselijke overheid met steun van de gilden het verdwijnen van de scheepsbouw te voorkomen door het vaststellen van de lonen. het verstrekken van subsidies en het weren van vreemde werklieden. Het bestuur van Middelburg verbood de oprichting van een scheepstimmerliedengilde, misschien omdat de meeste ledenvoor de grote compagnieën werkten.Gedurende de 18e eeuw nam het aantal beperkende maatregelen toe. maar die kon den de economische problemen en de concurrentiemoeilijkheden van de particuliere scheepsbouwers in de kleine havens niet oplossen. Dezen gingen er hoe langer hoe meer toe over kleine boten te bouwen voor de visserij en voor verkeer tussen de eilanden. De rampzalige gevolgen van de Napoleontische oorlogen voor de Nederlandse handelweerspiegelden zich in een nog verdere afname in betekenis van de Zeeuwse scheepsbouw. Doordat de regering de steun aan de VOC beëindigde werd de mogelijkheid voor het bouwen van grote schepen bedreigd. Men was in Zeeland zeker wel geïnteresseerd in het probleem, getuige een levendige discussie in het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen aan het eind van de 18de eeuw over de optimale afmetingen van Oostindiëvaarders, een discussie echter met een zuiver theoretisch karakter.In het midden van de 19de eeuw bezat Middelburg nog slechts twee werven, die Oostindiëvaarders konden bouwen. Deze werven verdwenen aan het eind van die eeuw. De scheepsbouwindustrie was gekrompen tot enkele werven in de kleinere havens Arnemuiden en Tholen. waar ook in de jaren vijftig van deze eeuw' nog houten schepen werden gebouwd. De geringe capaciteit van de ondernemingen en het ontbreken van kapitaal en havencapaciteiten maakten dat de Zeeuwen geen grote projecten konden uitvoeren.Reeds vanaf het laatst van de 18de eeuw en misschien nog eerder. kochten Zeeuwse reders hun schepen meestal in Holland. Slechts door een grote nationale inspanning kon de positie van de scheepsbouw in Zeeland worden hersteld: de Scheldewerf was het resultaat van regeringsactiviteit. mede mogelijk gemaakt door het feit, dat daar vroeger de Admiraliteitswerf gevestigd was. Het niveau van dit project is echter volkomen verschillend van dat van de werven in de Zeeuwse steden sedert de late middeleeuwen.


AUTEUR

K. Unger

LITERATUUR

G. Asaert, J. van Bevlen. H. P. H. Jansen en anderen, Maritieme Geschiedenis der Nederlanden 1.


AFBEELDINGEN

Oudst bekende afbeelding van de bouw van een haringbuis; waarschijnlijk een fragment van een groter gilden schilderij (Verzameling Gemeente Zierikzee).