Veerrecht
Veerrecht |
---|
Tekst uit de Encyclopedie van Zeeland 1982-1984
Exlusief recht op de exploitatie van een veer, meestal met de verplichting het veer daadwerkelijk te bedienen. Het veerrecht behoorde oorspronkelijk tot de regalia, de rechten van de souvereine vorst. Deze kon het zijn leenmannen schenken of hen ermee belenen. In deze gewesten kwam het toe aan zijn 'stadhouders', de graven van Holland en Zeeland c.q. van Vlaanderen. Via verdere belening werd het op den duur een ambachtsgevolg. De ambachtsheren verpachtten de uitoefening van het recht aan een schipper. In de Franse tijd werd de amhachtsheerlijke bemoeienis met de veren beëindigd: de veerrechten kwamen aan de 'régie’ (de staat), de veerbenodigheden werden geconfiskeerd met een schadeloosstelling aan de oorspronkelijke eigenaars. Aantal en plaats der veren werden voortaan door de regering bepaald, evenals de veertarieven, die voortaan zouden worden gebruikt voor bovengenoemde schadeloosstelling reparaties, onderhoud enz. De pachters konden in dienst blijven, als ze hun pachtgelden enz. maar betaalden aan de belastingdienst en niet meer aan de ambachtsheren tot de stadsbesturen. Deze poging tot uniformering van het verenbewind, werd in 1814 weer ongedaan gemaakt. De ambachtsheren werden volledig in hun rechten hersteld. Het systeem bevredigde echter niet meer. Nieuwe tijden eisten nieuwe voorzieningen waaraan de houders van het veerrecht niet altijd konden of wensten te voldoen; aanleginrichtingen, dienstregelingen met aansluiting op diligences en later spoorlijnen. Vaartfrequentie i.v.m. prompte postbestelling e.d. Vooral in het waterrijke Zeeland kampte men niet deze problemen. De pogingen van het vrije ondernemerschap om oplossingen aan te dragen waren lang niet altijd succesvol, zodat openbare lichamen als provincie en gemeenten wel gedwongen waren in te grijpen, bijv. door overname of uitkoop. Het heeft tot in deze eeuw geduurd voor de ideeën uit de Franse tijd weer werden opgepakt om orde op zaken te stellen. Op 5 juli 1921 verscheen de Verenwet in het Staatsblad (Stbl. 838). Het toezicht op de veren kwam toen aan de provincie, die de tarieven vaststelde, veiligheidsvoorschriften uitvaardigde, het varend materieel controleerde en de eisen voor de deskundigheid van de bemanning formuleerde. Indien door de aanleg van bruggen of tunnels veren overbodig werden, moesten de houders van het veerrecht schadeloos worden gesteld. Voor de provincie Zeeland had deze wet weinig gevolgen. Hier was door de omstandigheden de unieke situatie gegroeid dat de provincie de veren allang controleerde, omdat ze ze in handen had. Provinciale Stoombootdiensten. Openbaar vervoer te water. Veerdiensten.