Voederbiet

Uit encyclopedie van zeeland
Versie door Maintenance script (overleg | bijdragen) op 20 mrt 2014 om 14:20 (Importing text file)
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Voederbiet (béta Vulgáris)

Tekst uit de Encyclopedie van Zeeland 1982-1984


Gewas dat in ons land vrij laat tot ontwikkeling gekomen is, vermoedelijk pas aan het eind van de 18e of het begin van de 19e eeuw. Overigens had een Berlijnse apotheker in 1747 reeds ontdekt dat mangels suiker bevatten en toen men wist hoe de suiker uit de mangels te winnen was, leidde dit in 1799 tot Napoleons decreten om suikerbieten te verbouwen (in feite was dit teelt van gele en witte mangelwortelen); overigens was het succes gering. In 1849 was er in Zeeland een bescheiden teelt: op Walcheren 25 ha, op Zuid- en Noord-Beveland 97 ha, op Schouwen 40 ha, in West Zeeuws-Vlaanderen 40 ha en in Oost Zeeuws-Vlaanderen 67 ha; dit ondanks de voorspraak van I.G. van den Bosch, die zelf eerder in de Wilhelminapolder met succes mangels had verbouwd. De verbouw van enkele gemeten mangelwortels op gemengde bedrijven was overigens, wat de manier van verbouwen betreft, een goede voorloper voor de start van de suiker bietencultuur in de 70er jaren en een 25 jaar later (1895) overtrof Zeeland met 3841 ha mangels de andere provincies. Men verbouwde toen de lange gele en de ronde Engelse soorten die tot 35 à 40 ton per ha konden opbrengen. Men maakte wel onderscheid tussen mangelwortelen, voederbieten en suikerbieten die resp. grotendeels boven, half in en geheel in de grond groeiden. Eerder is men in de literatuur verschil gaan maken tussen voederbieten en mangelwortelen, hoewel de grens moeilijk te trekken viel. De voederbieten, die in de kleistreken de overhand kregen, hadden een hoger gewicht aan droge stof en een hoger suiker gehalte dan mangelwortelen, die meer op zandgronden voorkwamen. Na de Tweede Wereldoorlog is deze onderscheiding, mede door gevorderd kweekwerk, verlaten en de rassenlijst onder scheidt nu drie gehalte-groepen voor voeder bieten: 14-16%, 16-18% en 18-20%. De verbouw is echter, ondanks meer dan verdubbeling van de opbrengst (100 ton/ha) na de decimering van de paardenstapel snel teruggelopen en bedroeg in Zeeland in 1979 nog slechts 280 ha. Jaren lang was een Zeeuws succesnummer de Eurekavoederbiet, gekweekt door Van der Have te Kapelle. De grote, met grond afgedekte, lange, dijk vormige winterbewaarkuilen met mangels bij de Zeeuwse boerderijen en in de polders zijn dan ook vrijwel verdwenen. In Walcheren was het beeld nog typischer; men placht daar de mangels in ronde hopen te bewaren niet in het hart een ‘schoorsteen’ (ventilatieschouw) van bussels gesneden riet, vaak met de pluim er nog op (zie ook suikerbiet).


AUTEUR

M.A. Geuze