Zwin (het)

Uit encyclopedie van zeeland
Versie door Maintenance script (overleg | bijdragen) op 20 mrt 2014 om 14:17 (Importing text file)
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Zwin (het)

Tekst uit de Encyclopedie van Zeeland 1982-1984

Een zeer verbreid woord voor natuurlijke waterlopen. Schönfeld preciseert zwin tot een geul in de buitengronden. In Zeeland wordt met het Zwin vooral bedoeld de zeearm op de grens van westelijk Zeeuws-Vlaanderen, tussen Sluis en Knokke en in de middeleeuwen zelfs een tijdlang doorlopend naar Brugge. Deze stad heeft haar welvaart voor een groot deel aan deze zeearm te danken. In de oudste documenten wordt het Zwin Sincfal genoemd. Het eerste lid van dit woord is waarschijnlijk afgeleid van het Germaanse 'swintha', krachtig, terwijl het tweede lid; fal of val in Zeeland als waternaam voorkomt. In de omstreeks de 8e eeuw opgetekende Lex Frisionum, lag bij deze stroom de zuidgrens van het land der Friezen. In 1187 wordt het Zwin Swen genoemd. Sincfal, in verschillende spellingen, komt naast het woord Zwin voor. Het overstromingsgebied van het Zwin strekte zich in de 10e eeuw op Belgisch gebied uit tot Hoeke, Oostkerke, Dudzele, Lissewege en Uitkerke; een zuidelijke uitloper liep tot bijna tegen Brugge. De steden in westelijk Zeeuws-Vlaanderen die van het Zwin profiteerden waren Aardenburg, St.-Anna ter Muiden (Mude) en later Sluis. Van het Zwin uit was Aardenburg gemakkelijk bereikbaar. Deze stad beschikte verder over goede verbindingswegen met Brugge, Maldegem, Oostburg en IJzendijke. Mude ontstond omstreeks 1200 aan de linker Zwinoever. Zij kreeg in 1242 het stadsrecht van Brugge. Sluis dankt haar naam aan de uitwateringssluis waardoor het gebied van Bewester Ee het overtollig water loosde. In de 13e eeuw was er op de plaats waar Sluis zou ontstaan een tolkantoor. De geschiedenis van het Zwin is naar een uitspraak van Blanchard de geschiedenis van zijn verdwijning. Eerst is echter nog sprake van geduchte overstromingen. De vloed van 1134 veroorzaakte een uitbreiding van de Zwininham tot een breedte van ongeveer 4 km bij de huidige landsgrens. Tot Damme drong de belangrijkste Zwinarm door. Dijken werden opgeworpen. De oorsprong van Damme was de aanleg van een dwarsdijk door het Zwin in 1180. Men ging door met kleine dijken aan te leggen met de bedoeling nieuw land in het overgestroomde gebied te winnen. In het begin van de 13e eeuw werden enkele belangrijke polders bij Damme en Lapscheure aangewonnen, wat een aanzienlijke verkleining van het overstroomde gebied betekende. Schepen met enige diepgang konden niet verder dan tot Damme komen. Sedert de 13e eeuw ondervond de scheepvaart hinder door aanslibbing. In de 14e eeuw kwamen de zeeschepen niet verder dan Sluis en konden alleen kleinere schepen Damme bereiken. Een eeuw later geschiedde het vervoer van stapelgoederen van Sluis naar Brugge hoe langer hoe meer over land. Wie van de waterweg gebruik wilde maken voer van Sluis langs de Zoute Vaart een geul in het Zwin die door Brugge voortdurend werd uitgebaggerd naar Damme. Schuiten van geringe afmeting gingen vandaar langs de 'Varse Vaart' naar Brugge. In de 15e en 16e eeuw deed Brugge wanhopige pogingen de schepen ongehinderd van zee naar Sluis te laten varen. De werken die Brugge liet uitvoeren waren gigantisch. Men liet ingenieurs komen, maar hun adviezen hielpen niet. Men stak dijken door, groef kanalen, verrichtte baggerwerken, legde betonningen aan, om zoveel mogelijk van de schurende werking van eb en vloed te profiteren en de schippers de indruk te geven met een doeltreffende vaarweg te maken te hebben. Het baatte maar weinig. Sluis als voorhaven van Brugge kreeg een bijzondere strategische positie sedert de 14e eeuw door de aanleg van belangrijke verdedigingswerken. Een aantal historici heeft de neergang van Brugge als belangrijke handelsstad toegeschreven aan de verlanding van het Zwin. De laatste decennia hebben historici echter gewezen op het feit dat Brugge door haar protectionistische maatregelen de vrijheid van vestiging van kooplieden beperkte, het handelsverkeer door allerlei belastingen belemmerde, kortom voor een deel zelf de oorzaak van de achteruitgang was. Blijft een feit dat de verlanding van het Zwin een rol van betekenis heeft gespeeld. De staatkundige omstandigheden van het laatste kwart van de 16e eeuw waren oorzaak, dat het gehele land van Cadzand en de omgeving van Sluis tot aan zee (Belgisch gebied) werd geïnundeerd (militaire inundaties). Het land was goeddeels onbewoonbaar. De verovering door prins Maurits van het gebied van het tegenwoordige westelijk Zeeuws-Vlaanderen maakte het mogelijk weer orde op zaken te stellen. Op het eiland Cadzand langs het Zwin kwam het retranchement Cadsandria te liggen. Sluis, afgesneden van het Brugse achterland, bleef haar plaats als vestingstad behouden. Op Belgisch gebied kwamen in het Zwin in de 17e en 18e eeuw inpolderingen tot stand. In de Franse tijd vond hetzelfde plaats ten noorden en oosten van Sluis door de concessies, verleend aan generaal Vandamme. Deze bedijkingen werden in de 19e eeuw voortgezet. In 1872 kwam er een dijk dwars door de Zwinmonding waardoor de Willem-Leopoldpolder ontstond genoemd naar de vorsten van Nederland en België. In het mondingsgebied bleef een gedeelte schor en duinbegroeiing over dat als natuurgebied (33 ha op Nederlands gebied), steeds meer betekenis kreeg mede door de bemoeiing van de familie Lippens. Leden van deze familie waren burgemeester van Knokke. Een Belgisch-Nederlandse commissie hield zich in de jaren vijftig bezig met waterstaatkundige werken in dit gebied waarbij van Belgische zijde vooral gelet werd op behoud van het natuurgebied. Blanchard heeft gelijk wanneer hij zegt dat de geschiedenis van het Zwin die van de verdwijning van deze stroom is, maar wat rest trekt duizenden natuurliefhebbers, die dankzij goede beheersmaatregelen kunnen genieten van wat hier toch nog behouden werd. Zie kleurenplaat XXIV; t.o. pag. 289.


AUTEUR

J. Kuipers

LITERATUUR

J.Ameryckx, De jongste geschiedenis van de Belgische zeepolders (Technisch-Wetenschappelijk Tijdschrift, jan. 1960). Gottschalk, Historische geografie. M. Gysseling, Overzicht over de toponymie van Zeeuws-Vlaanderen. J. A. van Houtte, De geschiedenis van Brugge (Tielt, Bussum, 1982). Schönfeld, Nederlandse waternamen.


AFBEELDING

Schor, duin en strand aan het Zwin (opname 1974). Fragment van een kaart van 't Vrije van Sluis uit de 17e eeuw. Het Zwin en het Zwarte Gat lopen hierop nog diep het land in. Werk aan de afsluiting van het Zwin door de aanleg van een dijk over de Groote Geul (1872). Kleurenplaats: Onder: het Zwin, zowel natuur- als recreatiegebied; rechtsboven Cadzand-Bad (1979).