Wegen
Wegen |
---|
Tekst uit de Encyclopedie van Zeeland 1982-1984
1. Verharde wegen van vóór de 19e eeuw; In een gebied als Zeeland met zijn vele wateren en havens bij de voornaamste plaatsen, vond eertijds het vervoer grotendeels per schip plaats. Zelfs binnen de eilanden gebruikte men tot in de 16e eeuw waterwegen. Men reisde per schuit, die door de watergangen werd voortgeboomd. In Middelburg had men in 1254 een Armiaans-, (Arnemuidens-), Domburgs-, Veers- en Vlissingsschuitvlot, daar waar de aanlegplaatsen waren aan het einde van de watergangen bij de singels, het Domburgsschuitvlot leeft nog voort als straatnaam. Er waren in die tijd zeker ook landwegen, maar de onverharde wegen en paden waren in de lage landen alleen gedurende enige maanden in de zomer te gebruiken; in de winter stonden zij, evenals grote delen van het land, onder water of waren modderpoelen. Bezanding, vooral sinds het midden van de 17e eeuw toegepast, gaf wel verbetering maar was niet afdoende. Het moet enerzijds door de zeer slechte toestand van de wegen in veen- en kleigebieden, anderzijds aan de relatieve welvaart worden toegeschreven, dat in Zeeland, in verhouding tot andere delen van ons land, vooral het noorden, reeds vroeg werd overgegaan tot het bestraten van voet- en rijwegen. Dit geschiedde op kosten van de belanghebbenden. Middelburg-Vlissingen: De oudste bestrate weg in Zeeland ligt tussen Middelburg en Vlissingen. Reeds in 1466 is er sprake van een 'strate' van het kasteel te Westersouburg naar Middelburg. Het gedeelte van Souburg naar Vlissingen wordt eerst genoemd in 1515 en in 1540/1541 bestraat, maar bleef in de winter moeilijk begaanbaar. De weg werd daarom in 1642 verhoogd op kosten van beide steden en in 1649 gedeeltelijk verlegd. Het is de huidige Oude Vlissingse Weg over Abeele. Deze weg werd zeer intensief gebruikt; in 1674 reden er 13.764 wagens over! Behalve deze weg was er tussen beide steden ook een apart voetpad, het Koopmansvoetpad, dat in 1636 met gemakkelijke klinkers was bestraat en in 1716 in de Walcherse Arcadia werd beschreven als een nette wandellaan, overschaduwd met bomen. Dit pad was in de plaats gekomen van een pad, waarvoor in 1527 de kapelmeester van de kapel te Abeele en de stad Middelburg een overeenkomst sloten om een 'Calsijstraetken van zesse voeten brett' aan te leggen. Van het Koopmansvoetpad rest alleen nog het gedeelte tussen Abeele en Souburg. Middelburg-Veere: Tussen Middelburg en Veere is voor het eerst in 1539 of 1540 sprake van een stenen weg. Maximiliaan van Bourgondië liet toen tussen Veere en Zandijk een straat leggen. In die tijd lag tussen Zandijk en Middelburg een aarden weg, waarover echter weinig bekend is. Aan het einde van de 16e eeuw werd door Middelburg en Veere en met hulp van de Staten van Zeeland het 'nieuwen padt ende straetwech' tussen beide steden aangelegd. Langs dit bestrate voetpad werd in 1669 krachtens octrooi van de Staten 'een ruyme gecalcyde en daer nevens een gesande rijwegh, mitsgaders een geklinckerde voetpad, ter plaetse daer de jegenwoordige gapadt is lopende' aangelegd. Het reeds eerder bestrate gedeelte Veere-Zandijk werd in de nieuwe weg opgenomen. Het is de tegenwoordige weg van Middelburg naar Veere. 's-Heer Arendskerke-Goes-Kapelle: De weg ter lengte van 11,425 km is in 1650 en volgende jaren gelegd voor rekening van 'het middel' van straat- en zandwegen in Zuid-Beveland. Zierikzee-Nieuwerkerk: De weg ter lengte van 6,100 km is in of omtrent 1673 bestraat op kosten van de ingelanden van de polder de Vier Bannen van Duiveland. Tholen-richting Poortvliet: Over een lengte van 2,630 km is in de 17e eeuw hier een verharde weg gelegd voor rekening van de stad Tholen. 2. Wegenplannen: In de tijd van de Republiek der Zeven Provinciën was van een planmatige aanleg van wegverbindingen over grote afstand weinig sprake. Dit veranderde met de Franse overheersing. Bij het keizerlijk decreet van 15 mei 1810 tot oprichting van het Departement des Bouches du Rhin, dus nog vóór de inlijving van de rest van het Koninkrijk Holland op 9 juli 1810, werd o.m. bepaald, dat onverwijld de nodige 'ingenieurs des Ponts et Chaussées' werden gezonden. Dezen kregen o.a. de opdracht voor de klassering van de wegen in Zeeland voorstellen te doen. Door de korte duur van het Franse bewind hadden deze voorstellen geen directe gevolgen voor de wegenaanleg. Slechts werd in de jaren 1810-1813 de weg Breskens-Sluis, lang 18,600 km, voor rekening van het Rijk aangelegd. Na de val van Napoleon bleef de belangstelling voor de wegen bestaan. Het souverein besluit van 28 september 1814 nr. 11 gaf regels voor het bekostigen van het onderhoud der wegen 'tot dusverre bekend onder de naam van Departementale' en ook voor de grote wegen. Onder de laatste werden voor wat Zeeland betreft begrepen de departementale wegen nr. 21 van Hellevoetsluis naar Vlissingen over het eiland Flakkee, Herkingen, het eiland Schouwen, Zierikzee, Noord-Beveland, Veere en Middelburg en nr. 25 van Middelburg naar Bergen op Zoom en Steenbergen (de zg. Postweg, zie onder 3). Bij K.B. van 25 juli 1816 nr. 49 kwam weer een nieuwe indeling van de ‘groote communicatieën van het Rijk', waarvan voor Zeeland van belang waren: 1. Leer (D) naar Duinkerken (Maritieme weg) over Hellevoetsluis, Zierikzee, Veere, Middelburg, Vlissingen, Breskens en Sluis; 3. Zierikzee naar Rocroy (F) over Goes, Terneuzen, Axel en Hulst; 10. Middelburg naar Cleef over Goes en Tholen. Tenslotte werden de grote wegen bij K.B. van 13 maart 1821 nr. 73, gewijzigd bij K.B. van 5 november 1822 nr. 77, verdeeld in twee klassen. De eerste-klasse-wegen zouden staan onder onmiddellijk beheer van het Departement van Binnenlandse Zaken en Waterstaat; die der tweede klasse onder direct beheer van de Staten der onderscheiden provinciën. In Zeeland lag de zijtak van Breda tot Middelburg over Tholen, Gorishoek, Goes en het Sloe van de grote weg der eerste klasse nr. 3 en de zijtak Middelburg over Vlissingen, Breskens, Aardenburg tot Maldeghem van de grote weg der eerste klasse nr. 10. Als wegen van de tweede klasse werden aangewezen; van Bruinisse over Zierikzee, Colijnsplaat en Veere naar Middelburg; van Draaibrug over Sluis naar Brugge; van Goes over Ellewoutsdijk, Terneuzen, Axel en Hulst naar St.-Nicolaas, (alle wegen tot op de grensscheiding met West, resp. Oost-Vlaanderen). Alle 'groote' wegen der eerste en tweede klasse werden in 1828 gesteld onder het beheer van het Amortisatiesyndicaat, het toezicht werd uitgeoefend door ambtenaren der domeinen. Nadat in 1840 het Amortisatiesyndicaat was opgeheven, ging in 1841 het materieel beheer van de grote wegen der eerste klasse naar het departement van Binnenlandse Zaken, het financieel beheer naar dat van Financiën. De wegen der tweede klasse gingen in beheer terug naar de provinciën. De wegindeling van 1821/22 bleef ruim 100 jaar gehandhaafd. Eerst op grond van de wegenbelastingwet van 30 december 1926 Stb. 464 deden het Rijkswegenplan (het eerste in 1927) en de secundaire of provinciale wegenplannen hun intrede, terwijl op grond van de wetswijziging van 27 december 1937 Stb. 526 de tertiaire wegenplannen ontstonden en tenslotte op grond van de Wet Uitkering Wegen van 21 juli 1966 Stb. 367 de quartaire wegen. Het rijkswegenplan (rwp) moet elke 10 jaar worden aangepast aan gewijzigde behoeften en inzichten. Het laatst is dit geschied in 1969 (rwp 1968), toen het een uitvoeringsprogramma is geworden; daarvóór was het een wensplan. De overige plannen worden eveneens periodiek herzien en zonodig aan de wijzigingen van het rwp aangepast. Door het opstellen van het Structuurschema Verkeer en Vervoer 1979 (lange termijnplanning), dat aan een nieuw rwp vooraf moest gaan, is de totstandkoming van het nieuwe rwp ernstig vertraagd. Het eerste rwp (1927) verschilt aanzienlijk niet het ontwerp 1982. Op Zuid-Beveland, Walcheren en Zeeuws-Vlaanderen werden de zijtakken van de Rijksweg nr. 58 en in Zeeuws-Vlaanderen de noord-zuidweg langs het Kanaal van Terneuzen afgevoerd, terwijl de oost-westweg werd opgenomen. Als bijzonderheid kan worden opgemerkt, dat de reeds in 1927 aangegeven nieuwe weg Nieuwland-Vlissingen eerst in 1966 in gebruik kon worden genomen. De wegenplannen vormen de basis voor de financiering van aanleg en onderhoud. Bij de regeling van 1821 was dat tolheffing en bijdragen uit de rijkskas. Voor de aanleg van nieuwe wegen of het verharden van bestaande onverharde wegen werden veelal negotiatiën (leningen) gesloten. Voor rente en aflossing werden gedeelten van de inkomsten der wegen vastgelegd en dus onttrokken aan het onderhoud. Om het noodzakelijk onderhoud niet te veel te verwaarlozen, bepaalde het genoemde K.B. van 1821 dat 'de Groote Wegen van de tweede klasse en derzelver embranchementen zullen staan onder de onmiddellijke bekering van de Staten der onderscheiden provinciën, waardoor dezelve loopen, met last om in derzelven onderhoud te voorzien; zullende aan dezelve voorloopig en tot na de afloop van de op die groote wegen gevestigde negotiatiën zoodanige sommen te dien einde worden verstrekt als wij vermeenen te kunnen aanwijzen'. Aanvankelijk was dit voor Zeeland f 1000 per jaar, het werd in 1851 verhoogd tot f 2000, in 1873 f 3000 en uiteindelijk in 1968 gekapitaliseerd afgekocht. Op grond van de Wegenbelastingwet van 1926 en de Wet Uitkering Wegen van 1966 worden uit de opbrengst van de wegenbelasting volgens bepaalde verdeel sleutels gelden door het Rijk uitgekeerd aan de provincies, die op hun beurt volgens provinciale verdelingsverordeningen de ontvangen gelden verdelen over de verschillende wegbeheerders, waaronder de provincies zelf. 3. De Zeeuwse weg, van Postweg tot Rijksweg A58: Wat thans de belangrijkste wegverbinding in Zeeland is, is ontstaan uit de zg. Postweg, die meer een route was van wegen van zeer uiteenlopende kwaliteit, welke werd gevolgd door de postillons te paard, dan een eigenlijke homogene weg, in 1745 richtte de postmeester van Steenbergen een landpostverbinding op van Moerdijk, waar werd aan gesloten op internationale verbindingen, naar Tholen, Goes, Veere, Middelburg en Vlissingen. De rit ging over Steenbergen, Tholen, Poortvliet, Scherpenisse, Gorishoek, Yersekendam, Wemeldinge, Kapelle, Kloetinge, Sloeveer, Arnemuiden, Middelburg, Oost-Souburg naar Vlissingen, waarbij o.a. onder 1. genoemde verharde wegen werden gevolgd en verder bestaande onverharde wegen -veelal op dijken gelegen of verkavelingswegen in de polders- maar waardoor de route flexibel was. De Eendracht bij Tholen en de Arne bij Arnemuiden werden gekruist via toen reeds bestaande veren. De Oosterschelde werd overgestoken via een door de post meester van Steenbergen ingericht veer tussen Gorishoek en Yersekendam. Op het Sloe waren aanvankelijk twee veren, doch het zuidelijke ging in 1750 teniet door de inundatie van de Nieuw St.-Jooslandpolder en het noordelijke leverde grote moeilijkheden op wegens een ongunstig gelegen zandplaat. In 1755 sloten de postmeesters van Vlissingen en Veere met de ambachtsgerechtigden van 's-Heer Arendskerke e.a. een overeenkomst tot oprichting van een nieuw veer tussen de Rapenburgerpolder op Walcheren en de Noord-Kraaijertpolder op Zuid-Beveland, welk veer, zij het later onder ander beheer, is blijven bestaan tot het in december 1871 overbodig was geworden door openstelling van de straatweg over de voor de spoorbaan aangelegde dam. Na aanleg in 1817 van een dam door de Welsinge bij Nieuwland werd de route daar naar verlegd, waardoor het veer bij Arnemuiden kon worden ontgaan. Onder werking van de wegenregeling van 1821 kon de gehele weg van Middelburg naar Tholen ter lengte van 45,104 km worden bestraat ter breedte van 3 à 4 m, terwijl de veerverbindingen over het Sloe en de Oosterschelde door de provincie werden overgenomen en verbeterd. In 1826 was de gehele weg bestraat, waarbij tussen 1823 en 1825 een geheel nieuw weggedeelte tussen het einde van de oude bestrating bij Kapelle en het veer bij Yersekendam was gelegd, thans nog Postweg geheten. De opening van de spoorlijn tot Goes in 1868 deed het gebruik van het veer Gorishoek-Yersekendam zo sterk afnemen, dat in 18711 werd overwogen het veer op te heffen, hetgeen na een noodlijdend bestaan uiteindelijk pas geschiedde in 1925. Door de beperkte opzet van het veer kon de verbinding via Tholen slechts van gering belang blijven. Hoewel reeds in 1867 pogingen waren ondernomen om langs de spoordam door het Kreekrak een weg aangelegd te krijgen, werd pas onder druk van het opkomende autoverkeer daartoe besloten. In 1916 kon de nieuwe door de beide betrokken provincies met 50% rijkssubsidie aangelegde weg in gebruik worden genomen. Doordat verder smalle, kronkelende polder wegen, hoofdzakelijk voorzien van grindbedekking, werden gevolgd bleef de verbinding onbevredigend. In 1920 en volgende jaren werden aan de rijksweg tussen de Sloedam en Goes verbeteringen (gedeeltelijk nieuwe tracés) aangebracht. Systematische aanpak kon eerst plaatsvinden onder werking van het Rijkswegenplan 1927 e.v. waardoor ook daarvoor in aanmerking komende wegvakken door het Rijk konden worden overgenomen. Tussen de jaren 1928 en 1947 kreeg de weg, die thans bekend staat als Rijksweg nr. 258, vrijwel zijn huidige beloop. Hoewel ook later de weg nog werd verbeterd bleek door het toenemend autoverkeer, dat dit op den duur niet meer mogelijk zou zijn. Tussen de jaren 1964 en 1977 is daarom een geheel nieuwe autosnelweg aangelegd met het nummer A58, het nummer dat de Zeeuwse weg met het Rijkswegenplan 1932 heeft gekregen. De autosnelweg (met een beperkt aantal aansluitingen en 2x2 rijstroken) is zo opgezet, dat verbreding tot 2x3 rijstroken eenvoudig mogelijk is en dat zolang dat niet is gebeurden het recreatieverkeer op drukke zomerse dagen niet meer normaal kan worden verwerkt, beide rijbanen voor het verkeer in dezelfde richting kunnen worden ingezet en het dan niet drukke verkeer in tegengestelde richting over de oude weg (nr. 258) kan worden gevoerd. De oude Rijksweg nr 258 komt niet meer voor op het rijkswegenplan, het is de bedoeling deze over te dragen aan lagere organen. Bij K.B. van 21 maart 1979 nr. 22 zijn enige gedeelten -nieuwe aanduiding S 11 (oostelijk gedeelte) en S 12- aan de provincie overgedragen. Deze overdracht geschiedde in het kader van een ruil, waarbij het Rijk ook de S 19 en de T 11 afstootte en de N 61 van Schoondijke tot Hoek, alsmede een stukje ten oosten van de brug bij Sluiskil, overnam (zie ook onder rijkswegen). 4. Rijkswegen: A. Wegen van het Rijkswegenplan. N 57. Brielle-Haamstede-Middelburg. Dammenweg over de afsluitdammen van de zeegaten, van het noorden uit in 1972 doorgetrokken over de Brouwersdam tot aan de provinciale weg S 4 bij Serooskerke op Schouwen. Na voltooiing van de stormvloedkering in de Oosterschelde in 1985 of daaromtrent zal de weg daarover worden doorgetrokken naar Noord-Beveland en t.z.t. naar de Rijksweg A 58 hij Middelburg. A/N 58. Eindhoven-Breda-Vlissingen-Breskens-Sluis-grens. Voor het gedeelte op Zuid-Beveland en Walcheren zie onder 3. Tussen Vlissingen en Breskens bestaat een, niet tot de rijksweg behorende, provinciale veerverbinding. N 59 (vroeger N 18). Willemstad-Zierikzee-Haamstede. Onderdeel van de zg. Delta- of Bruggenroute naar Rotterdam. Van veel belang geworden na 1965, in welk jaar de wegen op de Grevelingendam en de Zeelandbrug in gebruik werden genomen. Het gedeelte Zierikzee-Haamstede zal t.z.t. worden overgenomen van de provincie en worden gereconstrueerd. N 60. Kruiningen-Perkpolder-Hulst-grens. De weg sluit aan op de N 258 op Zuid-Beveland. Tussen Kruiningen en Perkpolder bestaat een, niet tot de rijksweg behorende, provinciale veerverbinding. N 61. Breskens-Sluiskil-Terhole. Het eerste deel tot Schoondijke valt samen met de N 58. Van daar tot Hoek is de weg aangelegd nadat in 1952 de Braakman is afgesloten en in 1979 door het Rijk van de provincie overgenomen. Het deel van Hoek naar de brug bij Sluiskil kwam gereed in 1983. Van Driewegen bij Terneuzen naar Terhole zal t.z.t. een nieuwe autoweg worden aangelegd ter vervanging van de provinciale weg S 24. B. Overige Rijkswegen. Het is de bedoeling deze t.z.t. over te dragen aan lagere organen (provincie, gemeenten). De zg. Tractaatweg (op rwp 1968 deel uitmakend van de N 61), ontleent zijn naam aan de bepaling van het tractaat van 1960 tot verbetering van het Kanaal van Terneuzen. Bij dit tractaat werd voorzien in een nieuwe (grensoverschrijdende) wegverbinding ten oosten van het kanaal ter ontsluiting van het zuidelijk deel van de Zeeuws-Vlaamse kanaalzone. Het deel van de grens tot Axelse Sassing kwam in 1971 gereed, het noordelijk deel tot de nieuwe N 61 wacht nog op uitvoering. N 250, Hansweert-Wemeldinge. Ligt langs het Kanaal door Zuid-Beveland. N 252. Terneuzen-Sas van Gent-grens. Ligt hoofdzakelijk langs het Kanaal van Terneuzen en is ontstaan uit de bedieningsweg van dat kanaal. N 258. Korteven-Goes-Sloedam-Arnemuiden-Nieuwland. Zie ook onder De Zeeuwse weg. Gedeelten ter weerszijden van Goes zijn in 1979 overgedragen aan de provincie (S 11 gedeeltelijk en S 12). N 261. Kloetinge-Kapelle-Yersekedam. Oude Postweg (zie onder De Zeeuwse weg). 5. Belangrijke Wegen van het Secondair Wegenplan; S 5. Tholen-Grevelingendam. Het bestaande gedeelte dat Tholen en St.-Philipsland verbindt over de in het kader van de Schelde-Rijnverbinding aangelegde dam door de Krabbenkreek zal worden doorgetrokken over de in het kader van de Deltawet aan te leggen Philipsdam en aansluiten op de Rijksweg N 18. De veerverbinding Zijpe-Anna Jacobapolder, alsmede de oude rijksweg N 257 (eens weg van het rijkswegenplan nr. 18), thans T 11, welke na het ingebruiknemen van de wegverbinding over de Volkerakdam al in belang hebben ingeboet, zullen dan hun belang geheel verliezen. S 7. Goes-Zierikzee. Onderdeel van de Delta of Bruggenroute, ongetwijfeld de belangrijkste weg van het secondair wegenplan, in gebruik genomen op 15 december 1965 met het openstellen van de Zeelandbrug tolobject en daarop aansluitend. De doortrekking tot de A 58 ten zuiden van Goes kwam in 1983 gereed. S 8. Secondaire weg nr. 7 (bij Kats)-Serooskerke. Belangrijke verbinding over de Veersegatdam van Walcheren met Noord-Beveland en de Delta- of Bruggenroute. Op Noord-Beveland uitgevoerd als enkelbanige auto weg. S 10 Middelburg (Rijkswe nr. 58)-Zuidsloe-Kapelle. De in 1977 bij het Zuidsloe om het toekomstig industriegebied omgelegde weg is van groot belang voor de bereikbaarheid van het industrie- en havengebied Vlissingen-Oost. S 19. Draaibrug-Aardenburg-grens, in 1979 door de provincie overgenomen vroegere rijksweg N 251 (eens Grote Weg van de eerste klasse). S 24. Driewegen (bij Terneuzen)-Terhole. Deze weg zal t.z.t. worden vervangen door het op rwp (ontwerp 1982) opgenomen oostelijk deel van de N 61. S 26. Rilland-Tholen. Deze, op de in het kader van de Deltawet aan te leggen Oesterdam geprojecteerde weg, zal weer voorzien in een rechtstreekse verbinding binnen de Zeeuwse grenzen tussen Tholen en Zuid-Beveland, welke verbinding in 1925 verviel door het opheffen van het veer Gorishoek-Yersekendam (zie onder 3).
AUTEUR
M.P. de Bruin, J. Zuurdeeg
LITERATUUR
J P.B. Zuurdeeg, Oude steenwegen. J. en J.P.B. Zuurdeeg, Groote wegen der tweede klasse. J. Zuurdeeg, 'De Zeeuwse Weg'. Sprenger, Rijksweg nr. 58. Wilderom, Tussen afsluitdammen I tm. IV.
AFBEELDING
De Oude Vlissingse weg, de oudste bestrate weg in Zeeland (foto uit 1910). Het landschap, dat deze foto van rijksweg 58 tussen Middelburg en Vlissingen toont, is wel in schrille tegenstelling met dat, wat de foto van de Oude Vlissingse weg op pag. 297 laat zien. Wegenbouw vroeger en thans. Boven; de aanleg van een stuk rijksweg bij Lewedorp met paardetractie (1930); onder; wegverbreding bij Heinkenszand, met bulldozer (1978).