Hydrobiologisch Onderzoek

Uit encyclopedie van zeeland
Versie door Maintenance script (overleg | bijdragen) op 20 mrt 2014 om 14:13 (Importing text file)
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Hydrobiologisch Onderzoek

Tekst uit de Encyclopedie van Zeeland 1982-1984


Wetenschappelijk onderzoek aangaande planten en dieren, gezien hun onderlinge samenhang in en rekening houdende met de betrekkingen die zij onderhouden met hun water-milieu. In het midden van de 18e eeuw verzamelden M. Slabber en J. Baster ijverig allerlei dieren langs de Zeeuwse kusten. Tussen 1850 en 1920 verrichtten R.T. Maitland en J.G. de Man hun belangrijke onderzoekingen, terwijl verschillende biologen, die bepaalde organismen bestudeerden, materiaal van Zeeland onderzochten. Al zal de moderne hydrobioloog herhaaldelijk teruggrijpen naar hun werk, toch mochten we toen nog niet van hydrobiologie spreken. De toegepaste hydrobiologie, dat wil zeggen, onderzoek aan planten en dieren uit het water, met het doel de resultaten daarvan voor de maatschappij ten nutte te maken, verruimde onze kennis omtrent de hydrobiologie van Zeeland, toen een Commissie uit leden van de Dierkundige Vereniging in 1883-1884 een studie ondernam betreffende de oestercultuur. Zich terecht op het standpunt stellende, dat het voor het cultiveren van oesters in de Oosterschelde noodzakelijk is inzicht te verkrijgen in de samenstelling van de gehele flora en fauna, onderzocht deze Commissie, naast de biologie van de oester een prachtig werk van P.P.C. Hoek een g root aantal andere organismen. Het werk van H.C. Redeke over het plankton van de Oosterschelde sluit hierbij goed aan. Ook in latere jaren heeft het visserij-biologische werk, verricht ten behoeve van de oestercultuur, voor de hydrobiologie van Zeeland rijke vruchten afgeworpen. Steunend op hydrografisch werk van Rijkswaterstaat zette P. Korringa in 1940 uiteen waarom de kom van de Oosterschelde voor deze cultuur zo bij uitstek geschikt is. De in dit werk vermelde gegevens omtrent de getijdestromingen binnen de Oosterschelde zijn niet alleen voor de oestercultuur, maar ook voor de gehele hydrobiologie van belang. Het werk van Korringa werd later voortgezet door A.C. Drinkwaard en gaf Korringa zelf aanleiding tot het leveren van een bijdrage tot de zuivere hydrobiologie, toen hij in 1954 zijn ervaringen samenvatte omtrent de begroeiing van de oesterschelpen. Het is ondoenlijk om hier volledig het werk te noemen van biologen die, naast ander, ook Zeeuws materiaal bestudeerden, maar we willen een uitzondering maken voor het werk van C. den Hartog over wieren, omdat hierin goed tot uiting komt dat verschillende zuidelijke soorten in de Oosterschelde de noordgrens van hun verspreidingsareaal bereiken. Ook het werk van de Strandgroep van N.J.N. en K.N.N.V. mag niet onvermeld blijven. ln 1958 werd in Yerseke de Afdeling Delta-Onderzoek van de Akademie van Wetenschappen opgericht, met de opdracht een studie te maken van de verandering in flora en fauna, die het gevolg zal zijn van de uitvoering van het Deltaplan. Het biologisch werk, verricht tijdens de afsluiting van de Zuiderzee, had bewezen dat in het Zeeuwse Delta-gebied een schat van biologische gegevens te verkrijgen zou zijn, omdat praktisch nergens op zulk een schaal zoute en brakke getijdewateren in stilstaande, zoute meren veranderd worden. Gedurende de eerste jaren droeg het werk een inventariserend karakter, ten einde vergelijking mogelijk te maken tussen de flora en fauna van een bepaald gebied voor en na de afsluiting en daaruit gevolgtrekkingen te maken omtrent de eisen die de diverse organismen stellen aan de eigenschappen van het waterige milieu waarin zij leven en omtrent de wijze waarop zij elkaar beïnvloeden. Een groot aantal wetenschappelijke verhandelingen in binnen- en buitenlandse vakbladen kwam tot stand, zoals die van C. den Hartog over lagere kreeften en platwormen, van W.J. Wolff over stekelhuidigen en schelpdieren, van W.G. Beeftink over zoutplanten, P.H. Nienhuis over draadalgen, C. Bakker en R. Peelen over plankton en K.F. Vaas over vissen. In 1968 veranderde de naam van het instituut in Delta Instituut voor Hydrobiologisch Onderzoek. Na de aanbouw, van een nieuwe vleugel en de inwendige verbouwing van het oude gebouw waarin het instituut voorheen gevestigd was, konden staf en personeel worden uitgebreid. Een plantenkas werd op het terrein bijgebouwd. Momenteel werken er biologen, een chemicus en vele hulpkrachten. Het inventariserende werk heeft plaats gemaakt voor een meer synthetische aanpak, waarin het onderzoek van de levensgemeenschappen in de Deltawateren centraal staat. De veranderingen die in deze levensgemeenschappen optreden als gevolg van de technische ingrepen, worden nader geanalyseerd, ten einde langs deze weg tot het wezen van deze gemeenschappen door te dringen. Het fundamentele inzicht dat men aldus hoopt te verkrijgen moet de basis vormen voor beheer en exploitatie van de wateren op velerlei gebied ten behoeve van de maatschappij. Het instituut onderhoudt dan ook, naast betrekkingen met binnen-en buitenlandse onderzoekingscentra en universitaire instellingen, veel contacten met instituten belast met toegepast onderzoek, beleid en beleidsvoorbereiding op gebieden als, natuurbeheer, visserij en afvalwaterreiniging. In november 1976 trad de eerste directeur, Dr. K.F. Vaas, af en werd opgevolgd door Dr. E.K. Duursma.


AUTEUR

K.F. Vaas