Cayenne (cajana)

Uit encyclopedie van zeeland
Versie door Maintenance script (overleg | bijdragen) op 20 mrt 2014 om 14:05 (Importing text file)
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Cayenne (cajana)

Tekst uit de Encyclopedie van Zeeland 1982-1984


Nadat reeds vanaf het einde der 16e eeuw handel gedreven was op de Wilde Kust, werd aan het begin van de 17e eeuw het idee geboren om de kolonisatie systematisch aan te pakken. De bewindhebbers van de Kamer Zeeland stelden zich als de meest belanghebbenden, de kolonisatie aldus voor, dat de gezamenlijke patroonschappen aldaar een soort provincie zouden vormen, met inbegrip van enige eilanden in de buurt, bestuurd vanuit een centrum aan de Cayenne-rivier; het plan is echter niet uitgevoerd. Wel vertrokken in 1627 voor de Kamer Zeeland kolonisten, waarschijnlijk Fransen of Walen, naar de rivier Cayenne; deze expeditie leidde niet tot resultaten. Ondanks tegenstand van Zeeland ging de Hoornse schipper en reder David Pietersz. de Vries het in 1634 nog eens op het zg. eiland van Cayenne proberen, waartoe hij van de Kamer Amsterdam permissie had weten te verkrijgen. Men vond een oud fort van de Fransen en ontmoette in de buurt enige Zeeuwen en Engelsen, die tabak plantten voor Jan de Moor. De kolonie van De Vries ging door slecht gedrag van het personeel, nog hetzelfde jaar te niet. Het was de Kamer Amsterdam, die in 1656 aan een Amsterdamse koopman en in 1659 aan een joodse combinatie toestond koloniën te stichten in 'Cajana', het tegenwoordige Frans Guyana. De eerstgenoemde droeg enige jaren later zijn patroonschap aan de Kamer Amsterdam over, voor welke hij als commandeur het bestuur bleef voeren, om in 1663 opgevolgd te worden door een gewezen bediende van Johan Maurits van Nassau, die uit Brazilië uitgeweken was en al geruime tijd in Cayenne was gevestigd. Lodewijk XIV, weldra bond g enoot van de Republiek tegen Engeland, stond niettemin toe, dat in 1664 een Franse compagnie zich van bovengenoemde nederzettingen meester maakte en zowel de kolonisten van de Kamer Amsterdam als die van de Joodse natie verdreef. Naast de beide eerder genoemde vestigingen was er in dezelfde streek nog een derde ontstaan, die van een Franse gelukzoeker, 'ridder' Balthasar Gerbier, schilder, schrijver, diplomaat, gouden zoals gezegd gelukzoeker. Deze uit Middelburg geboortige figuur had met toestemming van de West-Indische Compagnie een Guyaanse Compagnie opgericht tot het opsporen van mineralen. Na een conflict met de Amsterdamse kolonie is uit de goudzoekersondernemin g daterend van 1658, een andere nederzetting ontstaan, wat oostelijker, welke echter in 1665 door de Engelsen veroverd werd. In 1676 werden de Fransen door Binckes uit 'Cajana' verdreven; nog in hetzelfde jaar echter volgde de herovering voor de Franse koning door d'Estrées. Aannemende dat de West-Indische Compagnie in dit deel der Wilde Kust geen vestigingen meer had, maakten de Staten van Holland gebruik van de octrooibepalingen van 1674, door aan enige Amsterdamse particulieren toe te staan wat oostelijker in het huidige Frans Guyana, 'boven de wind van alle Europeese plantagiën' een kolonie uit te zetten. In 1677 kwamen de kolonisten ter plaatse aan, doch nog hetzelfde jaar werden zij weer verdreven, vanuit het door d'Estrées heroverde gebied.


AUTEUR

R. Huybrecht


LITERATUUR

Harlow, Colonising expeditions. Menkman. West-Indische Compagnie.