Meinard Frederik Lantsheer/EvZ1982-1984
(Middelburg 20 juli 1819 Middelburg 4 sept.1877). Jurist. Studeerde sedert 1838 aan de universiteit te Utrecht letteren en rechten, in welke laatste faculteit hij in 1843 summa cum laude promoveerde op een dissertatie: de Rebus a Laurentio Petro van de Spiegel in Zelandia gestis et scriptis. Hij vestigde zich als advocaat te Middelburg, waar hij vervolgens tot plaatsvervangend rechter en in 1856 tot rechter bij de arrondissementsrechtbank werd benoemd. In 1860 volgde hij J.G. Schorer (zijn stiefvader) op als lid van het provinciaal gerechtshof van Zeeland, terwijl hij sedert 1874 deel uitmaakte van de Hoogen Raad der Nederlanden. Verder heeft hij diverse andere betrekkingen bekleed en was hij bijzonder actief in het openbare leven. Hij was gemeentesecretaris van Middelburg (1849-1856), secretaris van de plaatselijke Hulpbank (1849-1874), lid van de Middelburgse gemeenteraad (1857-1871), lid van de Provinciale Staten van Zeeland (1857-1860), curator van het stedelijk gymnasium (1851-1874), bestuurslid en voorzitter van het departement Middelburg van de Maatschappij tot nut van 't algemeen (1850-1860), mede bestuurder van de Vereeniging tot bevordering der toonkunst in Middelburg (1857-1871) en maakte deel uit van het Zeeuwsche Comité ter bevordering van den aanleg van spoorwegen in het zuiden des lands (1859 e.v.) en van het Comité ter bevordering van een transatlantische stoomvaart op Amerika. Hij was lid en medebestuurder van het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen, lid van het Historisch Genootschap te Utrecht, van het Provinciaal Utrechts Genootschap voor Kunsten en Wetenschappen van de Maatschappij der Ned. Letterkunde te Leiden en corresponderend lid van de Société académique de Cherbourg. Behalve met zijn dissertatie heeft Lantsheer zich voor de Zeeuwse historiografie ook verdienstelijk gemaakt door een begin te maken met een geannoteerde beschrijving van de Zelandia Illustrata, de beroemde verzameling kaarten en prenten van het Zeeuwsch Genootschap, thans in het Rijksarchief te Middelburg. Na vier afleveringen moest hij in 1874 dit werk opgeven. Het werd voltooid door F. Nagtglas, terwijl in 1905 door M. Fokker nog een vervolg werd geschreven.