Jan Campert

Uit encyclopedie van zeeland
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Jan Campert

Jan Campert
Geboren 15 augustus 1902 Spijkenisse
Overleden 12 januari 1943 Neuengamme (Duitsland)
Beroep letterkundige, schrijver, dichter.
VIAF J. Campert

Literaire carrière

Jan Remco Theodoor Campert bracht een groot deel van zijn jeugd door te Westkapelle, waar zijn vader arts was. Later keerde hij er regelmatig terug. Jan Campert is bij het grote publiek eigenlijk uitsluitend bekend door zijn illegaal uitgegeven gedicht De achttien dooden, een van de meest bekende verzetsgedichten. Campert werd opgeleid voor de handel, maar ging in de journalistiek. Hij bleek een bekwaam en kundig toneelcriticus en auteur van verhalen en gedichten. Hij schreef slechts twee romans: Die in het donker en Wier, de laatste titel werd later bewerkt door zijn zoon Remco Campert en verscheen onder de titel Kerend getij Ter nagedachtenis aan Jan Campert werd na de oorlog de Jan Campert-Stichting in het leven geroepen, die jaarlijks verschillende letterkundige prijzen toekent, zoals de Constantijn Huygensprijs, de Vijverbergprijs, de Jan Campertprijs en de Essayprijs. Zijn Westkappelse jaren heeft hij beschreven in Herinneringen aan Zeeland in Ons Zeeland 3 (1928) en 4 (1929). Een van zijn beste gedichten is 'Lof van Walcheren', opgenomen in zijn Verzamelde Gedichten 1922-1943 (1947).

Kerend getij

Omslag van 'Kerend getij' met het dorp Zoutelande op de achtergrond

Kerend getij handelt over het dorpsleven in Zoutelande en omgeving in de jaren twintig en dertig van de 20ste eeuw. Hoofdpersonen zijn de lichtwachter Tanne Ingelse, de bij haar intrekkende stroper Lou van Zakke en de voormalige boerenzoon Gabe Vader. De kwade hand van de oppermachtige boeren in gemeenteraad en samenleving op Walcheren is zichtbaar in de persoon van de rijke boer Cysouw en zijn dochter Wanne.

Verzet in de oorlog

Jan Campert heeft zich nooit kunnen neerleggen bij de Duitse overweldiging van Nederland. Zijn beroemde gedicht over `De achttien dooden' getuigde reeds daarvan. Hij schreef het onder de indruk van de eerste massa-processen, die eindigden in massafusillades. Van hand tot hand doorgegeven werd het XIVe sonnet uit zijn bundel 'Sonnetten voor Cynara.' Om veiligheidsredenen werd het vers uit het boekje weggelaten, maar voor enkele vrienden schreef hij het erin (afb. 2). Campert probeerde ook vervolgde joodse landgenoten in veiligheid te brengen. Bij een van deze expedities werd hij gegrepen en via Breda en Haren naar Neuengamme versleept, waar hij overleed. Een uit de gevangenis van Breda gesmokkeld briefje getuigt van deze lijdensweg.


Gedicht de achttien doden

Jan Campert - De 18 dooden, affiche, ca. 1945, ZB, Beeldbank Zeeland, recordnr. 15518
Een cel is maar twee meter lang
en nauw twee meter breed,
wel kleiner nog is het stuk grond
dat ik nu nog niet weet,
maar waar ik naamloos rusten zal,
mijn makkers bovendien,
wij waren achttien in getal,
geen zal den avond zien.


O lieflijkheid van lucht en land,
van Hollands vrije kust –
ééns door den vijand overmand,
vond ik geen uur meer rust;
wat kan een man oprecht en trouw,
nog doen in zulk een tijd?
Hij kust zijn kind, hij kust zijn vrouw
en strijdt den ijdelen strijd.


Ik wist de taak die ik begon
een taak van moeiten zwaar,
maar 't hart dat het niet laten kon
schuwt nimmer het gevaar;
het weet hoe eenmaal in dit land
de vrijheid werd geëerd,
voordat een vloek'bre schennershand
het anders heeft begeerd,


voordat die eeden breekt en bralt
het misselijk stuk bestond
en Hollands landen binnenvalt
en brandschat zijnen grond,
voordat die aanspraak maakt op eer
en zulk germaansch gerief,
een land dwong onder zijn beheer
en plunderde als een dief.


De rattenvanger van Berlijn
pijpt nu zijn melodie;
zoo waar als ik straks dood zal zijn,
de liefste niet meer zie
en niet meer breken zal het brood
noch slapen mag met haar –
verwerp al wat hij biedt of bood
die sluwe vogelaar.


Gedenkt, die deze woorden leest,
mijn makkers in den nood
en die hen nastaan 't allermeest
in hunnen rampspoed groot,
zooals ook wij hebben gedacht
aan eigen land en volk,
er komt een dag na elke nacht,
voorbij trekt ied're wolk.


Ik zie hoe 't eerste morgenlicht
door 't hooge venster draalt –
mijn God, maak mij het sterven licht,
en zoo ik heb gefaald
gelijk een elk wel falen kan,
schenk mij dan Uw genâ,
opdat ik heenga als een man
als ik voor de loopen sta.

Geëxecuteerden

Geuzen

  1. Jan Wernard van den Bergh
  2. George den Boon
  3. Reijer Bastiaan van der Borden
  4. Nicolaas Arie van der Burg
  5. Jacob van der Ende
  6. Albertus Johannes de Haas
  7. Leendert Keesmaat
  8. Arij Kop
  9. Dirk Kouwenhoven
  10. Jan Kijne
  11. Leendert Langstraat
  12. Frans Rietveld
  13. Johannes Jacobus Smit
  14. Hendrik Wielenga
  15. Bernardus IJzerdraat

Februaristakers

  1. Hermanus Coenradi
  2. Joseph Eijl
  3. Eduard Hellendoorn

Studies over Jan Campert

Omslag van het boek Uit een jeugd

In 2004 verscheen van de hand van Hans Renders de biografie Wie weet slaag ik in de dood. Aad de Klerk en Ans Dingemanse-Dieleman berzorgden in 2016 de heruitgave van de 34 bijdragen die Jan Campert tussen 1928 en 1929 schreef over zijn jeugd op Walcheren voor het tijdschrift Ons Zeeland. Dit werk verscheen onder de titel Uit een jeugd. Herinneringen aan Zeeland met een gedicht van Remco Campert.

Bibliografie

Tekst uit de Encyclopedie van Zeeland 1982-1984

Bekijk de originele tekst uit de Encyclopedie van Zeeland, 1982-1984

Auteur

-P.J. Meertens, herzien Johan Francke, 2016

Literatuur

-Hoekstra, Over Jan Campert.

-Hans Renders, Wie weet slaag ik in de dood. Biografie van Jan Campert (Amsterdam, 2004).

-Uit een jeugd. Herinneringen aan Zeeland met een gedicht van Remco Campert. Bezorgd en toegelicht door Ans Dingemanse-Dieleman en Aad de Klerk (Vlissingen, 2016).