Lieven Ferdinand de Beaufort/EvZ1982-1984
(geb. op het fort St.-Anna, in de in 1715 ondergelopen Polder van Namen, in het Land van Hulst, 9 okt. 1675 – Middelburg 9 nov.1730). Studeerde eerst te Franeker (1692), alvorens hij 4 juni 1695 te Utrecht promoveerde op een dissertatie: De advocatis, waarna hij zich eerst te 's-Gravenhage en vervolgens te Goes als advocaat vestigde (1698). In 1701 werd hij benoemd tot pensionaris van Sluis, welk ambt hij tot november 1710 uitoefende. Begin 1711 vertrok hij naar Tholen en werd aldaar 15 oktober 1712 als raad aangesteld. Na zijn benoeming tot Gecommitteerde Raad namens de stad Tholen bij de Staten van Zeeland (28 november 1715) en tot Raad van de Admiraliteit (16 december 1715), vestigde hij zich definitief te Middelburg in mei 1716, alwaar hij 9 november 1730 overleed. Na zijn dood werden twee boeken van hem anoniem gepubliceerd: Het leven van Willem I, Prins van Nassau, Stadhouder en Capitein-Generaal van Holland, Zeeland, Utrecht en Vriesland (Middelburg 1730) en het staatsgezinde pleidooi voor een stadhouderloze regering: Verhandeling over de vrijheid in den Burgerstaat (Amsterdam 1737). Dit laatste boek lokte een anoniem gevoerde polemiek uit tussen de oranjemannen E.S. van Burmania en Van Itsma met hun `Jagt en Schuitepraatjes' (Amsterdam 1737) enerzijds en (volgens W.H. de Beaufort in een artikel 'Een vergeten boekje' in Nieuwe Bijdragen voor Rechtsgel. Wetg. XX blz.231-243, 1870) Cornelis van Bijnkershoek anderzijds. Laatstgenoemde diende de twee oranjemannen van repliek met: 'Vrijmoedige Bedenkingen over de vrijheid strekkende tot een vervolg van de vrijheid in den Burgerstaat' (Amsterdam 1738) en 'Aanhangsel van de Vrijmoedige Bedenkingen over de vrijheid enz. dienende tot antwoord van het Jagt praatje alsmede eene beantwoording van de Verhandeling van Landerijen' (Amsterdam 1739). Groen van Prinsterer oordeelde over beide boeken van de Beaufort dat hij `niet zonder verdienste de oorzaken der gebeurtenissen naspoort, maar dat hij zijne afkomst te zeer verraadt, door de feiten dikwijls ten behoeve der Aristocratische party te verdraayen'. (Arch. de la Maison d'Orange, 2e ed. 1, 43).